Eindexamens 2024

Wij helpen je er doorheen ›

Impressionisme

Beoordeling 6.2
Foto van een scholier
  • Profielwerkstuk door een scholier
  • 6e klas vwo | 6865 woorden
  • 6 februari 2002
  • 120 keer beoordeeld
Cijfer 6.2
120 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
1. Inleiding. Hoofdvraag: Had - en zo ja in hoeverre - de opkomst van het impressionisme te maken met de sociaal- economische veranderingen van die tijd? De tijd waarin het impressionisme ontstaat, zo rond 1860, is een tijd van veel veranderingen. Ik ben benieuwd of deze veranderingen een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van het impressionisme. Van te voren heb ik een aantal belangrijke veranderingen uit de tijd opgezocht, waarvan ik dacht dat ze relevant zijn voor mijn onderzoek. Bij elk van deze veranderingen heb ik de vraag gesteld of ze ook echt een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van het impressionisme. Deze vragen hebben geleid tot de volgende deelvragen: 1) Waarom accepteerde de gevestigde orde in de schilderkunst de impressionisten niet? 2) Welke rol speelde de uitvinding van het fototoestel op de impressionisten? 3) Met de opkomst van de psychologie veranderde het beeld van ‘de werkelijkheid’, gold dat ook voor de impressionisten? 4) Daarnaast wil ik te weten komen hoe de Frans-Pruisische oorlog van 1870-1871, de impressionisten heeft beïnvloed. 5) Tot slot wil ik te weten komen hoe het publiek en de critici reageerden op de eerste tentoonstelling van de impressionisten. Ik zal het in mijn verslag hebben over de impressionisten. Eigenlijk was er een deel van de impressionisten die het liever niet over een groep had, maar voor het gemak doe ik dat wel. Tijdens het onderzoek heb ik geen bewijs kunnen vinden voor mijn derde deelvraag. In geen van de door mij geraadpleegde bronnen, of in de bibliotheek van het Van Gogh Museum te Amsterdam werd er gesproken over de psychologie. Maar het bleek dat de impressionisten op geestelijk vlak door hele andere dingen werden beïnvloed, namelijk door de opkomst van de natuurwetenschappen en het geestelijk nalatenschap van de Romantiek. Ik heb daarom, in de loop van het onderzoek die deelvraag aangevuld, met de vraag welke rol deze twee factoren speelden. Eigenlijk vraag ik dit alles om erachter te komen, wat het toch is dat mensen tot in onze tijd toe zo intrigeert aan de impressionistische schilderkunst. De schrijver Emile Zola gaf in een brief aan de impressionisten toe dat hij soms in zijn boeken enkel en alleen een impressionistisch schilderij beschreef om de perfecte sfeer van een landschap weer te geven: “J’ai tout bonnement décrit, en plus d’un endroit, dans mes pages, quelques-uns des vos tableaux.” Zoals Zola gefascineerd was door de impressionistische schilders, zijn er nog velen geweest. En velen van hen hebben al geprobeerd antwoord te geven op mijn vraag en zijn daar in meerdere, soms in mindere maten in geslaagd. Ik heb niet de illusie hierin beter te slagen dan een ieder voor mij. Ik hoop wel met mijn onderzoek, mijn mening over en mijn interesse voor de opkomst van deze bijzondere schilderkunst te kunnen delen met de lezer. 2. De periode 1860-1914 in de Europese geschiedenis. De periode, waarin het impressionisme een rol van betekenis speelde, is ruim genomen de periode vanaf 1860 tot ongeveer 1914. Het begin van de Eerste Wereldoorlog is de abrupte afsluiting van een tijdperk van verandering. Verandering is namelijk het voornaamste kenmerk van deze periode. De wereld veranderde op dat moment van een agrarische samenleving naar een moderne, industriële samenleving. In korte tijd veranderde er van alles in de richting van de wereld, waarin wij nu nog steeds leven. Plotseling ging de techniek een hele grote rol spelen in het leven van mensen, voor het eerst kwamen mensen in aanraking met dingen die wij nu heel normaal vinden, maar die toen de wereld op z’n kop zetten. Een aantal voorbeelden van dit soort uitvindingen zijn de telefoon (1875, Bell), de gloeilamp (1979, Edison), het fototoestel (Daguerre, 1939), maar ook de trein, waarmee je opeens zonder problemen heel Europa door kon reizen. Zo bezocht Monet alleen al; Nederland, Noorwegen, Italië, Spanje Afrika en Engeland. Naast de vele uitvindingen, die het leven van mensen veranderden, veranderde ook de economie ingrijpend. De grote industrieën kwamen op en men trok op grote schaal van het platteland naar de steden om in de fabrieken te gaan werken. De steden konden deze grote stromen mensen vaak niet aan, waardoor grote groepen arbeiders in erbarmelijke omstandigheden moesten wonen en werken. De armoede van de arbeiders stond in schril contrast met de rijkdom van de nieuwe industriëlen, die optimaal profiteerden van het kapitalisme. Maar aan de andere kant kwam er, zeker aan het einde van de periode steeds meer steun voor de arbeiders. Er kwamen langzamerhand wetten om hun lot te verbeteren. Cultureel gezien wordt deze periode het ‘fin de siècle’ genoemd. Hiermee wordt aangegeven dat het aan de ene kant een afsluiting was van een periode, maar dat er aan de andere kant allerlei nieuwe dingen stonden te gebeuren.
3. Frankrijk van 1860 tot 1871; een roerige tijd. Maar ook in politiek opzicht was deze tijd een roerige. In Frankrijk, waar het impressionisme is ontstaan, stond het keizerrijk van Lodewijk Napoleon III onder druk. De keizer stond onder grote binnenlandse druk door een slecht buitenlands beleid en was daarom steeds op zoek naar compromissen en concessies. Maar in 1870 was dat beleid niet meer vol te houden en werd de Franse keizer door een slim gespeeld politiek spel van de Pruisische rijkskanselier Bismarck gedwongen Pruisen de oorlog te verklaren. Dit leidde tot een bloedige oorlog die het Franse leger, niet op zo’n grote oorlog voorbereid, verloor bij de slag bij Sedan. Lodewijk Napoleon werd gevangengenomen door de Pruisen en zijn zoon vluchtte. Maar de Pruisen vochten door en kwamen tot aan Parijs, waar ze de stad maandenlang omsingeld hielden. Ondertussen was de Derde Republiek gevormd, die in Bordeaux een nieuw leger op touw zette en de strijd voort zette. Maar het was al te laat. Op 28 januari 1871 viel Parijs. Dit betekende wel het einde van de oorlog, maar niet het einde van de problemen voor Frankrijk. Tijdens de vredesonderhandelingen in Frankfurt, ging de republikeinse regering ermee akkoord, Elzas-Lotharingen af te staan en grote herstelbetalingen aan Pruisen te doen. Mede hierdoor ontstond er na de val van de stad in Parijs een opstand tegen de regering. De opstandelingen, ontstaan uit een groep journalisten, arbeiders en politieke dissidenten, noemt zichzelf de Commune. In de korte tijd dat zij in Parijs aan de macht is, wist de Commune een aantal belangrijke maatregelen door te voeren; die het leven van de Parijse arbeiders, die veel geleden hebben tijdens de oorlog met Pruisen, behoorlijk aangenamer maken. Ondanks dat de Commune duidelijk opkwam voor het lot van de Parijse arbeiders was ze niet socialistisch of communistisch in de moderne zin van het woord. Ze was echter wel duidelijk tegen de Bourgeoisie en draagt daarmee een stuk linkse geschiedenis bij in Frankrijk. Maar het heeft niet lang mogen duren, want in de bloedige week van 21 tot en met 28 mei 1871 heroverde het republikeinse leger de Franse hoofdstad. De rekening van deze herovering: 10.000 à 20.000 Communards dood en meer dan 7.000 op transport naar Nieuw Caledonië. Maar de orde in de hoofdstad was hersteld, zo ook het vertrouwen van de bourgeoisie in de republikeinse regering. 4. Het impressionisme, een eerste impressie. Het impressionisme is een stijl van schilderen, die ontstond in deze roerige tijd van veranderingen. Het dankt zijn naam aan het schilderij impression; soleil levant van Claude Monet, wat hij exposeerde op de eerste tentoonstelling van de impressionisten in 1874. De naam impressie was oorspronkelijk sarcastisch bedoeld door de kunstcriticus Louis Leroy. ”Inderdaad, een 'impressie'! Er moet zich daar ergens een impressie bevinden. En wat een vrijheid, wat een stoutmoedige uitvoering! Behangpapier is in zijn ruwe vorm zorgvuldiger samengesteld dan deze zee van verf”' (citaat: www.kunstbus.nl) Het mag duidelijk zijn dat in die tijd niet iedereen even enthousiast was over deze nieuwe, vrije manier van schilderen; voornamelijk doordat de impressionisten tegen verschillende tradities in gingen. In de Franse schilderkunst van die tijd was het gebruikelijk om alleen mythologische, historische of religieuze gebeurtenissen af te beelden, de impressionisten daarentegen schilderden veel allerdaagse dingen en landschappen. Volgens de voorschriften van die tijd was het landschap het laagste waar je je als schilder mee bezig kon houden. Daarnaast, en dat was misschien nog wel een grotere schok, schilderden de meeste impressionisten buiten, en plein-air. Dat was voor de gevestigde orde, die gewend was eindeloos alleen in een donker atelier te werken, onacceptabel. Zij gingen niet eens naar buiten om te schetsen en de impressionisten zetten in de open lucht een paar strepen op doek en noemen dat een schilderij! De impressionisten hadden hier echter wel degelijk over nagedacht. Met de ontwikkeling van de optische wetenschappen, die net als veel andere wetenschappen toen hun huidige vorm kregen, kwam men erachter dat het hele kleurscala gebaseerd is op een paar basiskleuren, rood, blauw en geel. En men kwam erachter dat het oog deze kleuren mengt tot de kleurnuances die wij zien. Dit was het uitgangspunt van de impressionisten. Ze zetten deze elementaire kleuren door middel van kleine streepjes naast elkaar. Het oog mengt de kleuren vervolgens. Dit proces heet Optische Vermenging. Het werkt eigenlijk net als wanneer je leest en je automatisch een weggevallen letter aanvult. Voor het ontwikkelen van de eigen theorieën van de impressionisten is de elektrische verlichting belangrijk geweest. Behalve de mogelijkheid om, in het atelier althans, langer door te werken, bracht het licht ook een heel nieuw uitgaansleven. De impressionisten gebruikten dit nieuwe ‘deel van de dag’ als inspiratiebron voor hun schilderijen, maar ook om elkaar te ontmoeten en te discussiëren over de kunst en esthetiek. 5. Le Salon en l’academie. Het hele impressionisme werd in het begin gezien als één grote grap, terwijl het alles in zich had om meteen de breed geaccepteerde stijl te worden die het vandaag de dag is. De schilderijen zijn kleurrijk, makkelijk te begrijpen en de voorstellingen die worden afgebeeld, zijn in geen enkel opzicht aanstootgevend. Waarom werd het impressionisme dan toch niet geaccepteerd in haar eigen tijd? Om die vraag te beantwoorden is inzicht nodig in hoe de kunstwereld er in die tijd uit zag. De hogere burgerij, rijk geworden door de industrialisatie, was zeer behoudend. Alle sociale en economische veranderingen en de angst voor, onder sommige arbeiders ontstane socialistische en communistische bewegingen, speelden daarbij een rol. Daarom werd iedere toespeling op de economische realiteit en iedere vorm van de vraag naar revolutie zorgvuldig uit de levens van de bourgeoisie geweerd, zo ook uit de kunst, die hoofdzakelijk voor hen bedoeld was. Daarnaast was men, net als in Victoriaans Engeland zeer preuts. De officiële artistieke instanties in Frankrijk, maar ook in Engeland, Duitsland en de Verenigde Staten, moesten in dit klimaat opereren. Vooral in Frankrijk leidde dit tot een sterk geïnstitutionaliseerd cultureel leven. Het hele culturele leven werd bepaald door het Institut de France. De Académie des Beaux-Arts was binnen dit instituut verantwoordelijk voor schilder- en beeldhouwkunst en hield een sterke greep op iedereen die binnen die kunsten succes wilde hebben. Het lot van beginnende schilders lag in handen van twee instituten binnen de Académie; L’École des Beaux-arts en le Salon. Als je succes wilde hebben als jonge schilder, moest je na je opleiding op L’École des Beaux-arts regelmatig exposeren in de Salon. De Salon was een expositie die vanaf 1863 jaarlijks werd gehouden, waar schilders hun werk konden laten zien, als ze tenminste werden uitgekozen door de Jury. De Jury bestond uit leden van de Académie. Alleen van leden van de Académie of van de Jury werd af en toe een ander geluid geduld, maar verder was er in dit gesloten systeem totaal geen plaats voor andersdenkenden. De Salonkunst wordt wel ‘sentimenteel rationeel’ genoemd, dat wil zeggen dat men de werkelijkheid namaakte, maar met edele details en de idealen uit de klassieke oudheid. Critici uit onze tijd hebben vaak nog maar weinig goeds te zeggen over de academische kunst van de negentiende eeuw. Op zich is het idee van de werkelijkheid geïdealiseerd namaken een gegeven, wat veel vaker voorkomt in de kunst. Het probleem ligt hem er in, dat de academici hun mening nooit zo erg hadden mogen opleggen. Zij kregen hiervoor de kans, omdat door de industrialisatie er een nieuw publiek was ontstaan wat, anders dan de oude aristocratie, nog geen eigen mening had; de bourgeoisie. Deze nieuwe groep rijken had traditioneel geen eigen cultuur en leefde, buiten dat, in zulke roerige tijden dat ze ook geen mening durfden te vormen en dat ze het best vonden om af te gaan op de mening van deskundigen die hen konden voorschrijven wat mooi was en wat niet. De deskundigen van de Academie schreven niets voor wat afweek van wat men gewend was omdat: “It follows that an insecure society is less receptive to innovations which might in some way become a threat to their hard won victories.” (I.L. Zupick) In de jaren vijftig van de negentiende eeuw kwamen er van mensen als Eugéne Delacroix en Gustave Courbet wel wat uitingen van ontevredenheid over de Salon, maar het duurde nog tot 1863 tot dit protest tot een uitbarsting kwam. In dat jaar weigerde een ongewoon strenge Salonjury 3.000 van de 5.000 ingezonden stukken. Dit leidde tot zo’n rel dat keizer Lodewijk Napoleon III besloot zelf enkele doeken te bekijken. Rond deze tijd had Napoleon III, zoals eerder gezegd, al behoorlijk wat problemen en hij was, zoals hij altijd deed, op zoek naar een compromis. Nadat hij enkele doeken had gezien, besloot hij dat het publiek voortaan zelf mocht uitmaken wat ze wilde zien en wat niet Naast de Salon d’Académie zou er voor alle afgewezen schilderijen een Salon des Refusés georganiseerd worden. De Salon des Refusés zou twee weken na ‘de’ Salon worden gehouden in het zelfde gebouw, maar wel in een andere zaal. In feite veranderde dit niets aan de situatie. De gevestigde orde van de Académie bleef en voor veel schilders, die nog op de oude manier wilde doorbreken was de Salon des Refusés geen optie. Als ze daar een keer zouden exposeren, zouden ze voor het leven getekend zijn. Bovendien kwam het publiek vooral naar de Refusés om eens lekker te kunnen lachen. Aangemoedigd door de Jury en de pers werd dit een behoorlijk pijnlijke gebeurtenis. Topstuk van vermaak op de Refusés was het Dejeuner sur l’Herbe van Manet. Op dit schilderij staat een blote vrouw afgebeeld, vergezeld door twee geklede mannen. Het schilderij verwijst niet direct naar een mythologische of historische gebeurtenis, dus de vrouw is ‘gewoon’ naakt. En dat was absoluut onacceptabel in deze preutse tijd. Na de Refusés werden dissidenten definitief verstoten en verstarde de mening van de Académie. Maar het besluit van Napoleon III had één belangrijk positief effect. De verschillende dissidenten waren zich vaak niet bewust van elkaars bestaan. Dankzij de Refusés ontmoetten ze elkaar en konden ze samen verder gaan. Manet werd, met zijn ongemoraliseerde naakten, een voorbeeld voor veel jongere schilders. Hij werd langzamerhand de leider van de toekomstige impressionisten, al wilde hij ze liever niet als een groep bekijken. 6. De fotografie. In 1839 introduceerde Louis-Jacques Mandé Daguerre de definitieve versie van zijn in 1837 ontdekte fotocamera. De camera was eigenlijk een uitvinding van Joseph Nicéphore Nièpce. Maar de twee mannen hadden vanaf 1829 samengewerkt en na de dood van Nièpce in 1833, heeft Daguerre een camera uitgevonden waarbij de foto’s sneller ontwikkeld konden worden. Eerst dacht men dat deze camera het einde van de schilderkunst zou betekenen. Dat was ook zo, voor vele middelmatige portretschilders, want de fotocamera kon de werkelijkheid natuurlijk preciezer, nauwkeuriger en sneller namaken dan welke schilder dan ook. Belinda Thomson zegt het in Impressionism als volgt: ‘Photographers consistently improved their techniques over subsequent decades, quickly achieving remarkable results in the field – architecture, portraiture, landscape – which were bound to make a forible impact on the painting profession. At best, they affected its subject matter; at worst, they governed its working methods and threatened its very livelihood’. In het laatste deel van de negentiende eeuw schilderden veel schilders een stijlloze, quasi-objectieve versie van de werkelijkheid. Men was zo bezig met details dat alles op elkaar ging lijken. Dit was wellicht een reactie op de fotografie, die alles waarheidgetrouw afbeeldde, waardoor sommige details verloren gingen. Maar het was wel een totaal andere reactie dan die van bijvoorbeeld Cézanne, die juist ieder detail wegliet. Aan de andere kant was de fotografie ook een bevrijding voor de schilderkunst. Eindelijk was de schilder niet meer verplicht om de werkelijkheid precies na te tekenen, eindelijk was het mogelijk kunst te maken die vol was van zijn eigen interpretatie van de werkelijkheid. Dat gold zeker voor de impressionisten. Veel impressionistische schilders gingen de fotografie trouwens als uitgangspunt voor hun schilderijen gebruiken, al gaven de meesten dat niet graag toe. Degas en Bazille waren twee van de weinigen die dit zonder meer toegaven. Maar ook bij bovenaanzichten van Parijs geschilderd door Monet en nog meer bij die van Caillebotte is duidelijk dat er gebruik gemaakt is van foto’s. Op deze schilderijen is te zien dat de impressionisten foto’s als basis gebruikten voor hun composities, zoals bij Bazilles View of the Village of Castelnau-le-Lez. Ook het beeld van de miniatuurvoetgangers, weergegeven als onscherpe vlekjes op de Boulevard des Capucines van Monet komt uit de fotografie. Vaak zijn foto’s van straten uit die tijd haast identiek aan schilderijen van diezelfde plaatsen. Het was voor de impressionisten een prettige manier om het moment alvast vast te leggen. Et is op zich niet op tegen. Maar aangezien de meeste kunstenaars heel geheimzinnig deden over het al dan niet gebruiken van foto’s bij het schilderen was dit voor de critici reden genoeg om de fotografie als bedreiging voor de schilderkunst te zien. Anderzijds vond men het gevecht tussen de fotografie en de schilderkunst ook heel interessant, ik citeer nogmaals Belinda Thomson: Suffice to say here that, at this period, painting and photography were in, and constantly presented as in, open competition. Een voorbeeld van dit ‘gevecht’ is Monets schilderij van de haven van L’Havre; Le Grand Quai a Le Havre uit 1874, dit schilderij werd gemaakt kort nadat de fotograaf M. Warnod een foto had gemaakt van diezelfde haven. Die foto werd in vele recensies bejubeld, en het kan niet anders dan dat Monet daar vanaf heeft geweten, aangezien aantekeningen van bevriende schilders gevonden zijn over deze foto. De foto was bijzonder, omdat hij een bewegend object weergeeft, een boot, maar - en dat is zo opmerkelijk – op deze foto is het zogenaamde Halo-effect niet te zien. Het Halo-effect vindt plaats als er wazige plekken op foto’s ontstaan, doordat voorwerpen hebben bewogen of doordat een te sterke zon, afbreuk doet aan de structuur van vaste objecten. Dit effect geeft, net als de impressionistische schilderkunst, de indruk van beweging. De impressionisten bereiken dit effect door korte penseelstreken,waardoor de figuren op de schilderijen een onscherpheid of een trilling mee krijgen. Zo leidde een technisch mankement in de ene kunstvorm tot iets nuttigs in een andere kunstvorm. Monets schilderij van L'Havre heeft als belangrijkste kenmerk beweging. Het is eigenlijk één groot Halo-effect. Als reactie op de strakheid van de foto heeft hij dus één grote beweging geschilderd. De eerste groepstentoonstelling van de impressionisten werd overigens in de fotostudio van de fotograaf Nadar gehouden, dat is op zijn minst toevallig te noemen.
7. De psychologie en andere beïnvloedingen. Voor mijn volgende deelvraag, de psychologische aspecten aangaande, heb ik helaas geen bewijs kunnen vinden. Het verband tussen de opkomende psychologie en de opkomst van het impressionisme is dus minder groot dan ik dacht. Wel blijken de impressionisten beïnvloed te zijn door de ideeën uit de romantiek èn de opkomende natuurwetenschappen. Het is ingewikkeld om aan te geven door wie of door wat de impressionisten geestelijk werden beïnvloed. Van hun gesprekken in het Café Guerbois zijn nooit aantekeningen gemaakt, ook hebben de impressionisten hun principes nooit opgeschreven of - zoals veel schrijverscollectieven uit die tijd – op manifesten uitgegeven. Dit laatste komt waarschijnlijk doordat de impressionisten, net als andere dissidenten een hekel hadden aan intellectuele vaagheden, zoals zij de manifesten zagen. Er zijn wel aanwijzingen dat zij zelf, maar ook hun literaire vrienden en vijanden, pogingen hebben gedaan hun ontwikkeling te interpreteren. Zij kwamen tot twee conclusies: de impressionisten werden beïnvloed door I) de romantiek en door II) de natuurwetenschappen. I) Romantiek. De impressionisten durfden zichzelf als volwaardige kunstenaars te zien, ondanks dat ze niet de ‘main stream’ volgden en dat ze niet of nauwelijks verkochten. Ze durfden zichzelf dus boven deze ‘normale’ dingen te zien. Dit beeld van de verheven kunstenaar stamt uit de Romantiek, waar de kunstenaars overigens wel heel erg vol van zichzelf waren. Vòòr de Romantiek, en zeker vòòr de Franse Revolutie, was de kunstschilder niet meer dan een hoge knecht, een ambachtsman. Maar buiten - laten we zeggen - hun zelfbeeld werden de impressionisten ook op artistiek vlak geïnspireerd door romantici en door de landschapsschilders van weleer, die op hun beurt de romantici weer hebben geïnspireerd. De belangrijkste inspiratiebronnen voor de impressionisten waren: De Hollandse Landschapsschilders- uit de Gouden Eeuw, die in de zeventiende eeuw het landschap als volwaardig onderwerp introduceerden. John Constable (1776-1837)- Engelse landschapsschilder, met wiens werk Monet en Pissaro tijdens hun verblijf in Londen, tijdens de Frans-Pruisische oorlog, in aanraking kwamen. Tijdgenoot van Turner. Ferdinand- Victor- Eugene Delacroix (1798- 1863)- Franse schilder uit de romantische school die, binnen de Salon, streed voor meer eenheid in de schilderijen. Later hebben de impressionisten verschillende schilderijen gemaakt als eerbetoon aan Delacroix. Zoals de Hommage aan Delacroix van Fantin-Latour. Gustave Courbet (1819-1877)- was één van de eerste realisten. Hij durfde het aan om tegen de Salon en Academie in, allerdaagse taferelen te schilderen; die de wereld niet idealiseerden, maar weergaven zoals hij was. Johan Barthold Jongkind (1819-1891)- Nederlandse landschapsschilder, die in de tijd van de Romantiek teruggreep op de oude Hollandse landschapsschilders en op die manier de impressionisten stimuleerde. Eugène Boudin (1824-1898)- leermeester van Monet, één van de eerste schilders die buiten ging schilderen, en plein-air. Hij schilderde veel losser dan de Salonkunstenaars, maar nog niet zo vrij als de impressionisten. De school van Barbizon- Groep schilders die in het midden van de 19de eeuw (ca. 1830-1870) in het Franse dorp Barbizon bij de bossen van Fontainebleau werkten. Hun intieme taferelen en stemmige landschappen ontstonden net als Boudins werk en plein-air. Edouard Manet (1832-1883)- werd met zijn Dejeuner sur l’Herbe op de Salon des Refusés hij in een klap de leermeester en leider van de impressionisten. Er zijn nog andere verbanden te leggen tussen de impressionisten en de Romantiek. De afkeer van de impressionisten tegen de academische kunst die, volgens hen te formeel was, noemde E.H. Gombich ‘the fault of faultlessness’. Ook het beeld, dat de echte kunstenaar altijd tegen de gevestigde orde strijdt en voortdurend op zoek is naar zijn eigen stijl, is een beeld wat uit de romantiek stamt. Het is wel opvallend dat de beïnvloeding van de impressionisten door de romantici eigenlijk ontstaan is door de romantische denkbeelden van de bourgeoisie, de burgerij. Alle impressionisten, op Renoir na, kwamen uit de middenklasse. Ze hadden dus een conservatieve opvoeding gehad waarin de romantiek van de bourgeoisie een belangrijke rol had gespeeld. Zola zei hierover het volgende in zijn boek L’oeuvre: “Our generation was sunk in romanticism up to its middle, and no matter what violent baths of reality we had taken, the stain is still there.” De impressionisten waren daarom misschien wel zo, ogenschijnlijk ongeïnteresseerd in, wat er om hen heen op sociaal gebied gebeurde. Ze waren, volgens Zacharie Astruc: “Too Bourgeois to be heroic, too lonely and sensitive to be bourgeois.” Maar misschien wel de belangrijkste erfenis uit de romantiek is de relatie die de impressionisten hadden, met de natuur. Sinds de romantiek bestond het verlangen èèn te worden met de natuur. De impressionisten wilden de natuur gebruiken om weg te kunnen vluchten uit de werkelijkheid van de industriële revolutie. De puurheid van de natuur werd erkend, terwijl men vòòr de industriële revolutie de natuur alleen zag als een deel van het gezonde verstand, als de algemene norm. II) Wetenschap. Door de interesse van de impressionisten in de natuur is het logisch dat ook de opkomende natuurwetenschap een belangrijke rol voor hen ging spelen, maar niet alleen voor hen. In heel Frankrijk gingen de wetenschap en “het ware” een belangrijke rol spelen in het dagelijks leven. Je zou dus kunnen zeggen dat de academische kunst met hun geïdealiseerde wereld op dit punt hopeloos achter liep, hun ideaal was nog steeds het schone. Wat dat betreft was de opkomst van het impressionisme volkomen logisch. August Comte (1798-1857), de grondlegger van het humanistisch positivisme, had een stelling name ten opzichte van de waarneming die sterk overeenkomt met die van de impressionisten, al zal dat van beide kanten niet bewust geweest zijn. Comte vond dat je alleen ware kennis kon opdoen uit de directe observatie of uit feiten. In feite is dit precies wat de impressionisten schilderden. (Phoebe Pool) Het is niet zo dat de impressionisten enige moeite hebben gedaan om zich in deze wetenschapsfilosofie te verdiepen, maar ze moeten Comtes opvattingen wel gekend hebben, gezien de grote hoeveelheid artikelen en populair wetenschappelijke werken die er over dit onderwerp verschenen zijn. De voornaamste wetenschappelijke interesse van de impressionisten ging ‘uiteraard’ uit naar de optische wetenschappen. Zoals al eerder genoemd, maakten de impressionisten gebruik van Optische Vermenging. De - voor de impressionisten - belangrijkste natuurwetenschapper was waarschijnlijk de chemicus Michel-Eugène Chevreul (1786-1889). Chevreuls voornaamste stelling, naast de Optische Vermenging, was dat kleuren die zich naast elkaar bevinden elkaar beïnvloeden en veranderen. Ook ontdekte hij dat op een wit vlak, een kleur een navlek van haar complementaire kleur achterlaat, dit wordt wel het Contrasterend Nabeeld genoemd. De effecten van deze ontdekkingen zijn rechtstreeks terug te vinden op de impressionistische schilderijen. Het zijn overigens Monet en Renoir geweest die de techniek van Optische Vermenging voor het eerst hebben toegepast, toen zij samen aan het schilderen waren bij de badplaats “La Grenouillère” (de kikkervijver). De twee straatarme schilders hebben daar, aan dat binnenmeertje van de Seine, de zomer van 1869 doorgebracht. De twee schilders maakten hier zo vaak dezelfde werken dat ze aan het einde van de zomer niet meer wisten welk doek van wie was. Toch is deze periode zowel qua techniek als qua onderwerpen wezenlijk geweest voor het impressionisme, door de experimenten met kleur en schaduw. 8. De Frans-Pruisische oorlog en de Commune. Van de Frans-Pruisische oorlog, en de opstanden die er daarna ontstonden, hielden bijna alle impressionisten zich volledig afzijdig. Geen van hen, op Bazille en Renoir na zagen enige reden om mee te vechten tegen de Pruisen. Bazille ging bewust de strijd in, maar vreemd genoeg op het moment waarop het al duidelijk was, dat de oorlog in feite verloren was. Hij sneuvelde dan ook niet lang nadat hij gestationeerd werd. Later hebben andere schilders getuigd dat Bazille de oorlog in ging uit plichtsgevoel, aangezien zijn familie in Oost-Frankrijk woonde en de Pruisen daar dood en verderf gezaaid hadden. Renoir koos veel minder bewust voor deelname aan de Oorlog, maar rolde er zo ongeveer in. Hij vluchtte niet, zoals vele van zijn groepsgenoten en werd dus werd automatisch opgeroepen om in dienst te gaan. Eenmaal in dienst werd hij in de Pyreneeën gestationeerd, waar hij paardenfokker werd in dienst van het leger. Manet, Degas, Morissot en Sisley bleven in Parijs, waar Manet en Degas op het laatst van de oorlog toch dienst namen. Tijdens de laatste dagen vòòr de capitulatie was Manet echter meer bezig met het wisselen van zijn uniforms dan met vechten, alsdus Berthe Morisot. Een mogelijke verklaring hiervoor was, dat Manets directe superieur in het leger een van de lievelingetjes van de Academie was. Na de capitulatie op 28 januari 1871 vluchtten de bovengenoemde schilders om bij te komen van alle verschrikkingen van de oorlog. Manet was wel in de stad tijdens de laatste dagen van de Commune, toen het leger bezig was aan haar massaslachting. Hij maakte hier een aantal litho’s en tekeningen over. Alleen Courbet, een belangrijke voorloper van de impressionisten die bekend stond om zijn socialistische filosofieën, sloot zich aan bij de Commune. Samen met een kleine groep kunstenaars en journalisten haalde hij de hele gevestigde orde van de Académie naar beneden, letterlijk, want hij sloopte een erezuil van de Académie, de Colonne Vedrôme; waarna het tijdelijk gedaan was met de Académie des Beaux Arts. Hijzelf werd hiervoor gevangengenomen. Hij kreeg een hoge boete (hij moest betalen voor de herstel van de zuil) en bracht de rest van zijn leven door in Zwitserland (in ballingschap). Monet en Pissaro waren in Normandië toen de oorlog uitbrak en zijn stilletjes het Kanaal over gestoken. Monet liet zijn vrouw en kind achter bij zijn vriend Boudin. De vreemde omgeving, waarin de twee tijdens de Frans-Pruisische oorlog schilderden, stimuleerde hun talent. Zij voelden zich aangemoedigd in de weg die ze hadden ingeslagen door het kijken naar werken van Engelse landschapsschilders als Turner en Constable. Dit wil niet zeggen dat het Engelse publiek ook in hen geïnteresseerd was. In Engeland schreven enkele critici in de jaren zeventig van de negentiende eeuw wel over de Franse schilderkunst (zowel academisch als impressionistisch), maar over het algemeen was men in Engeland vooral geïnteresseerd in literaire kunst. Het was bijzonder dat er toch enkelen waren, waaronder de Londense kunsthandelaar Durand-Ruel, die de naar Engelse begrippen beknopte en afzijdige impressionistische kunst kochten. De ‘London Times’ schreef een recensie over het impressionisme naar aanleiding van een tentoonstelling van Durand-Ruel in Londen. In die recensie werd een duidelijke vergelijking getrokken tussen de Franse kunst en politiek. “Het lijkt erop dat men in het werk van de Franse schilders dezelfde wilde en anarchistische geest kan zien als in de Franse politiek.” (Belinda Thomson, Impressionism) De schrijver doelde hierbij op de val van Parijs en de Commune. De Frans-Pruisische oorlog en de dood van Bazille, leidden tot een pragmatische fase van de impressionisten. Parijs herstelde snel in 1872. Men wilde graag weer verder met het normale leven. De economie bloeide op en dat bracht zelfs voor de impressionisten gunstige commerciële gevolgen. Waarschijnlijk is dit een van de redenen geweest dat men het juist toen aandurfde een gezamenlijke tentoonstelling te organiseren. 9. De eerste impressionistische tentoonstelling. Op 15 april 1874 openden de deuren van de Eerste Impressionistische Tentoonstelling. Deze tentoonstelling was georganiseerd door een verbond van kunstenaars die zich het “Société anonyme des artistes, peintres, sculpteurs, graveurs, etc.” noemden. Onder hen bevonden zich Monet, Renoir, Degas, maar ook Boudin die overigens meer meedeed uit loyaliteit voor zijn vriend Monet, dan dat hij enige ideologische waarde hechtte aan de expositie. Er waren een aantal redenen om juist toen, in 1874, de eerste tentoonstelling te houden. Ten eerste waren de impressionisten een beetje terug gekomen op de romantische ideologieën van vóór de oorlog. Dit kwam door alle verschrikkingen van de voorgaande jaren en door de dood van hun vriend Bazille, die in november 1870 was gesneuveld bij Beaune-la-Rolande. Daarnaast voelden de Fransen, die in Frankrijk waren na de val van Parijs, zich in de steek gelaten door hun gevluchte medeburgers, maar vooral door de politici en alles wat daarmee geïdentificeerd werd, zoals de Academie. Dit was voor de impressionisten, die de oorlog in Frankrijk hadden doorgebracht, een reden om actief te worden tegen de gevestigde orde. Maar de redenen voor de tentoonstelling waren vooral praktisch en economisch van aard. Vanaf 1873 konden de impressionisten niet meer bij de Salon des Refusés tentoonstellen, dat zou teveel gezichtsverlies opleveren. De Salon des Refusés werd dat jaar namelijk expres gehouden om alle ‘nieuwe’ stromingen de kop in te drukken en het publiek te laten zien dat ze nog steeds belachelijk waren. Tevens was dit de tijd om zelf iets te proberen, aangezien de economie van Parijs op volle toeren draaide en de commerciële vooruitzichten wat dat betreft gunstig waren. Degas, die veel werk achter de schermen heeft verricht voor de eerste tentoonstelling, heeft zijn bedoelingen voor de tentoonstelling onder woorden gebracht in een brief aan de moeder van Berthe Morisot, om haar ervan te overtuigen dat haar dochter mee moest doen aan de tentoonstelling. “Ik ben er niet op uit om op deze manier een van die grote antiacademie bedrijven op te richten, maar ik verwacht wel dat dit proces iets is wat we kunnen herhalen als we zien dat het enig succes heeft. Als we een paar duizend mensen wakker schudden op deze manier, zou dat geweldig zijn… “ (Belinda Thomson, Impressionism) Op de eerste Impressionistische tentoonstelling hingen in totaal 165 doeken van 39 schilders. De toegangsprijs was maar liefst 1 franc. Op de expositie hingen doeken van: * enkele oudere schilders die al naam hadden gemaakt bij de Salon, zoals Boudin. * enkele amateurs, voornamelijk kunstcritici en industriëlen (mensen met geld, dus) * een groep ambitieuze jonge schilders, die later de echte impressionisten zouden gaan vormen. Deze groep bestond uit Pissaro, Monet, Sisley, Renoir, Degas en Morisot. Om voor de kosten te kunnen opdraaien, ging tien procent van de opbrengsten van de verkochten schilderijen naar de groepskas. Zo wilden de impressionisten de kosten voor het huren van de studio van de fotograaf Nadar betalen. Het grootste probleem bij het organiseren van de tentoonstelling was het bepalen wie er zouden exposeren en wie niet. Degas wilde ook respectabele artiesten erbij, zoals Boudin om het effect van de expositie minder schokkend te maken. Pissaro moest vechten voor de eer van zijn vriend Cézanne, want Degas en zelfs Monet wilde hem er niet bij hebben. Na afloop van de eerste tentoonstelling, precies een maand na de opening, was het moeilijk de groep bij elkaar te houden, de groep had namelijk geen echte leider. Voor veel critici was Monet de leider, door zijn vernieuwingen in de landschapskunst. Maar Monet was niet echt een groepsdier, hij zou te snel kiezen voor zijn eigen belang boven dat van de groep. Op managementgebied achter de schermen deden Pissaro en Degas heel veel. Maar eigenlijk was Manet, ondanks dat hij niet mee deed aan de tentoonstelling, nog steeds de leider. Hij dwong bij de groep het meeste respect af. Aangezien de groep in dit opzicht stuurloos was en de verschillen van mening binnen de groep eigenlijk heel groot waren, was het voor de buitenwereld moeilijk te begrijpen wat de impressionisten eigenlijk wilden. Het is wat dat betreft ook niet gek dat de impressionisten door de critici vaak niet begrepen werden. Al deden de meest gerespecteerde kranten in Parijs in die tijd niet eens hun best om ze te begrijpen, zij negeerden de expositie totaal. Toch waren de reacties niet, zoals vaak beweerd wordt, allemaal verschrikkelijk negatief; van de 52 reacties die er op de eerste impressionistische tentoonstelling kwamen, waren er 9 neutraal, 20 positief, 18 gemengd en maar 5 echt negatief. De bekendste negatieve reactie is die van Louis Leroy in Le Charivari. Deze recensie, die op 22 april verscheen, schreef Leroy in de vorm van een interview met de imaginaire academische kunstenaar M. Vincent. Op deze manier kon Leroy zijn commentaar zo conservatief maken als hij maar wilde. Over Pissaro’s Gelee blanche (Hoarfrost) zei Vincent het zijn slechts “vegen op een palet, gelijkmatig verdeeld over een vies doek”. Maar ook werk van Cezanne, Morisot en Monet werd op deze manier belachelijk gemaakt. Vincent kon er “kop noch staart, bovenkant noch onderkant, voorkant noch achterkant” van maken. Het is opvallend dat veel recensenten om de groep aan te duiden politieke analogieën gebruikten als: “revolutionairen” en “ondermijners van het gezag”, terwijl de impressionisten zelf politiek juist heel weinig te zeggen hadden. Door financiële problemen werd de Société al na de eerste tentoonstelling opgeheven. Maar tussen 1874 en 1886 werden er nog zeven impressionistische tentoonstellingen gehouden. Tijdens de tweede tentoonstelling die gehouden werd in 1878 op de Rue le Peletier, een galerie van de Engelse kunsthandelaar Durand-Ruel, werden zowel de naam als de stroming ‘impressionisme’ al serieuzer genomen door de critici en het publiek. Op de derde expositie noemden de impressionisten zich voor het eerst ‘impressionisten’. 10. Conclusie. Hoofdvraag: Had de opkomst van het impressionisme te maken met de sociaal- economische veranderingen van die tijd, en zo ja in hoeverre? In economisch en politiek opzicht werden de impressionisten wel degelijk beïnvloed door hun tijd. Het ging Parijs economisch voor de wind, en daar pikten de impressionisten een graantje van mee. Van te voren dacht ik dat de impressionisten, met hun realistische kunst, de wantoestanden in de fabrieken en vooral op het platteland aan de kaak wilden stellen, maar dat blijkt niet zo te zijn. De impressionisten werden wat dat betreft niet beïnvloed of geïnspireerd door politieke of sociale omstandigheden. Wel beïnvloedde de politiek van keizer Lodewijk Napoleon III, hen direct. Hij zorgde voor het ontstaan van de Salon des Refuses en onder zijn bewind begon Frankrijk de Frans-Pruisische oorlog, die op haar beurt weer de totstandkoming van de Commune tot gevolg had. De oorlog beïnvloedde de impressionisten overigens niet zoals ik van tevoren dacht. De impressionisten vluchtten ervan weg, terwijl ik had verwacht dat ze juist politiek actief zouden worden. Veranderingen in het dagelijks leven op technologisch gebied, beïnvloedden de impressionisten zonder meer. Verschillende uitvindingen uit de tijd veranderden hun manier van kijken naar het leven. Zo bracht de elektrische verlichting behalve de mogelijkheid om langer door te werken, ook een heel nieuw uitgaansleven. De impressionisten gebruikten het nieuwe Parijs uitgaansleven dit als inspiratiebron voor hun schilderijen, maar ook om elkaar te ontmoeten en te discussiëren over de kunst en het leven. Ook werden de impressionisten beïnvloed door de komst van het openbaar vervoer, wat het makkelijker maakte om andere delen van de wereld te zien. Monet alleen al bezocht Nederland, Noorwegen, Italië, Spanje Afrika en Engeland. Van al die plaatsen heeft hij schilderijen gemaakt, en op al die plaatsen is hij beïnvloed door het lokale leven en de lokale kunst. Maar nog veel belangrijker zijn de uitvinding van het fototoestel en de ontdekkingen in de optische wetenschappen, geweest. Zij hebben een directe rol gespeeld in het tot stand komen van het impressionisme. Monet schilderde de Kathedraal van Rouen vier keer met een andere lichtval, hierdoor ontstaat vier keer een totaal ander schilderij. Dat geldt ook voor zijn impressie van het Londense Parlementsgebouw. Voor de impressionisten veranderde de hele wereld met de stand van de zon of het overdrijven van een wolk. Je zou kunnen zeggen dat dit voor iedereen in die tijd gold, figuurlijk gezien dan. De wereld veranderde van een agrarische samenleving naar ‘de’ moderne wereld. Dit ging zo snel als het overdrijven van een wolk. 11. Nabeschouwing. Nu rest mij nog de vraag te beantwoorden wat ons toch zo intrigeert aan het impressionisme. Ik denk dat dat uiteindelijk juist het ontbreken van iedere sociale boodschap is. De meeste impressionisten kozen ervoor puur en alleen te schilderen, zonder zich politiek of sociaal te engageren. Door deze keuze is de verbintenis tussen de schilder in het schilderij heel duidelijk. De aandacht wordt niet afgeleid door een sociale boodschap, je ziet dus alleen de afgebeelde impressie. Tot slot is het interessant om te weten hoe de impressionisten latere generaties hebben beïnvloed. Ik wil hier niet uitgebreid op in gaan, maar een eerste beeld daarvan is altijd welkom. De impressionisten hebben vele kunstenaars na hun beïnvloed. Door te breken met de oude schilderstradities hebben zij een nieuwe, vrije manier van schilderen ontdekt, die aan de voet heeft gestaan van de gehele moderne schilderkunst. Belangrijke verdiensten van de impressionisten op dat gebied zijn geweest: * Het schilderen van een individualistische versie van de werkelijkheid. De impressionisten schilderden wat ze waarnamen en niet wat ze kenden. Ze schilderden de werkelijkheid zoals zij die zagen. * De ontdekking dat kleuren de afwisseling in een schilderij kunnen vormen en niet alleen licht en donker, zoals daarvoor altijd gedacht werd. * Ze redeneerden voor het eerst vanuit het schilderij, voor de impressionisten ging het niet om het onderwerp van het schilderij, maar om het schilderij zelf. Dat had een boodschap, niet alleen de voorstelling
12. Bronvermelding. Pascal Balmand
onder redactie van Serge Berstein en Pierre Milza
Geschiedenis van Frankrijk
1992- Hatier, Paris
1996- Prisma, uitgeverij het Spectrum
J.A. Dautzenberg
Literatuur, geschiedenis en leesdossier
1999- Malmberg, Den Bosch
Richard Fernhout
Colin Huizing
Het Nederlandse kunstboek
2000- Waanders Uitgevers
Nathaniel Harris (vert. uit het engels door J. Smit) de geschiedenis van het impressoinisme
1979- Hamlyn, London
1980 Alphen aan de Rijn- ICOB. Froukje Hoekstra
Impressionisme
1993- Koningklijke Smeets Offset, Weert
Phoebe Pool (vert. uit het engels door Yolande C. van Oss) Impressionisme
1967- Thames & Hudson world of Art. 1969- Gaade Veenendaal

Schilderkunst van A tot Z
de geschiedenis van de schilderkunst van oorsprong tot heden
Redo productions, Lisse
Sprekend Verleden
geschiedenis tweede fase
handboek 5VWO
1999- uitgeverij NijghVerluys, Baarn
Gary Tinterow
Origins of impressionism
1994- New York Metropolitan Museum of Art ; Abrams cop. Belinda Thomson
Impressionism, origins, practice, reception
2000- Thames & Hudson word of art I.L. Zupick
The Social conflict of the impressionists
Zola’s opinion versus evidence in portaits
G(1959/60) 2(winter)- College art journal
http://www.ibiblio.org
http://boijmans.kennisnet.nl/ www.google.com
http://www.abcgallery.com
Encarta® 98 Encyclopedie Winkler Prins Editie. © 1993-1997 Microsoft Corporation/ Elsevier.

REACTIES

S.

S.

Hey Femmie,

Goed werkstuk!

GReetsss Stefan

20 jaar geleden

S.

S.

Erg goed werkstuk

20 jaar geleden

J.

J.

je hebt allerlei data verkeerd neergezet
eerste foto is uit 1826 niet uit de twintigste eeuw
zoook de uitvinding van de lamp

ik snap niet hoe je met zulke bizarre gegevens verder op internet durft te verschijnen. De rest wordt ook erg ongeloofwaardig in ieder geval

14 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.