Pablo Picasso

Beoordeling 6.8
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 1e klas vmbo | 3155 woorden
  • 28 mei 2001
  • 318 keer beoordeeld
Cijfer 6.8
318 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Picasso’s jeugd
1881 - 1897
Het buitengewone talent van de jonge Pablo Ruiz Picasso viel al vroeg op, vooral omdat hij de school haatte en er naar zijn zeggen niets leerde. Als kind vond hij het heerlijk om zijn tijd met tekenen door te brengen. Zijn vader, die zelf schilder en tekenleraar was, herkende het talent van zijn zoon al snel en ondersteunde hem op elke mogelijke manier. Deze stimulering op jonge leeftijd zorgde er samen met de teken- en schilderlessen voor dat de jongen de academische kunstopleiding in hoog tempo kon doorlopen en dat hij, nog voordat hij meerderjarig was, op officiële tentoonstellingen in zijn geboortestreek zijn eerste successen boekte. Hoewel Picasso zich al snel van de academische traditie zou afkeren, was zijn degelijke vakopleiding het fundament voor zijn artistieke werk. Belangrijke motieven zoals duiven, stierengevechten en zelfportretten, die in het werk van Picasso steeds weer terugkeren, hebben hun oorsprong in deze tijd. Kinderjaren Pablo Ruiz Picasso bracht zijn kinderjaren door in het burgerlijke en artistieke milieu van een vooraanstaande, maar niet welgestelde familie. Hij werd op 25 oktober 1881 in Málage, een provinciestad in Zuid-Spanje geboren als eerste zoon van Dona Maria Picasso López en Don José Ruiz Blasco. Zoals in Spanje gebruikelijk is, kreeg hij de achternamen van beide ouders; pas later (1901) besloot hij om alleen met de naam van zijn moeder te signeren. Zijn vader werkte als restaurateur in het museum van Málage en gaf tekenles aan de kunstschool. “mijn vader maakte schilderijen vor de eetkamer; partijzen en duiven, duiven en konijntjes: het vel en de veren waren erop te zien”, vertelde Picasso later. “er waren altijd duiven te zien; ze zaten in een duiventil of vlogen vrij rond en werden in de kamers vereeuwigd.” Zijn vaders liefde voor duiven en zijn enthousiasme voor het stierengevecht (waar hij zijn zoon vaak mee naartoe nam) waren van grote invloed op Picasso. Don José, wiens talent niet verder reikte dan het schilderen van dieren en stillevens, had voor zijn getalenteerde zoon een ambitieuze carriére als figuur- en historieschilder voor ogen. Hij leerde zijn zoon zelf de grondslagen van het exacte tekenen volgens de natuur en al snel daarna liet hij hem schilderen met olieverf. Al in 1892 slaagde de tienjarige Picasso voor het toelatingexamen van de kunstschool in La Coruna, Noord-Spanje, waar zijn vader lesgaf. In 1895 verhuisde het gezin naar de levendige havenstad Barcelona, omdat Don José hier op de kunstacademie een aanstelling kreeg. Maar picasso’s vader had heimwee naar La Coruna en zijn vrienden. Hij werd steeds zwaarmodiger en gaf het schilderen ten slotte helemaal op, terwijl de jonge Picasso tussen de gevorderde kunststudenten zelfverzekerd de schildertechnieken leerde beheersen. Toen hij in 1897 met financiële steun van zijn ouders zijn studie in Madrid voortzette, verveelde het academische onderwijs hem zo dat hij liever op straten en pleinen rondhing om mensen te bekijken of naar het Prado ging om schilderijen van El Greco en Vlázaquez te bestuderen.
Vertrek naar parijs
1898 – 1904
Rond de eeuwwisseling was Parijs het Europeese centrum van de avant-garde. Kunstenaars en schrijvers kwamen er bij elkaar in cafés en ateliers, en galeriehouders presenteerden er de nieuwste kunststromingen. De kennismaking met deze wereldstad zou voor Picasso’s ontwikkeling van doorslaggevende betekenis zijn. Maar eerst vormde Barcelona een tussenstation op zijn weg van de academische schilderkunst naar de moderne kunst. Hij voegde zich bij de kunstenaars van café ‘Els 4 gats’, die zich richten op de internationale Jugendstil. Toen een Wereldtentoonstelling in Parijs, bezocht hij deze stad voor het eerst. Gretig nam hij de kunst en cultuur in zich op; hij schilderde en tekende, legde contacten, maar keerde toch weer terug naar Barcelona. Het zou nog vier jaar duren voordat hij definitief naar Parijs zou verhuizen. Van nu af aan werd Picasso’s schilderkunst sterk beïnvloed door zijn contacten met de Parijse kunstwereld en zijn ervaringen met het leven in de grote stad. Barcelona Het jaar 1898 was voor Picasso een jaar van ingrijpende veranderingen. Hij had zijn academische opleiding in Madrid afgebroken en na een vrij lange ziekteperiode begon een tijd van heroriëntering in het Spaanse bergdrop Horta bij de familie van een vriend. Toen hij begin 1899 naar Barcelona terugkeerde, werd café ‘els 4 gats’(de vier katers) zijn belangrijkste thuishaven; hier troffen de ‘modernisten’, jonge kunstenaars en intellectuelen van de Spaanse avant-garde, elkaar. De eigenaar van het café had een tijdje in Parijs geleefd en het Parijse kunstenaarscafé ‘Le Chat Noir’ als voorbeeld genomen. Hij organiseerde tentoonstellingen, concerten, schaduwspelen en poppentheaters, en in het café kon men internationale tijdschriften met reproducties van de nieuwste Franse en Duitse kunst doorbladeren. Picasso vond al snel toegang tot de kring van kunstenaars. Tot zijn beste vrienden behoorden de dichter Jaime Sabartés, die later voor langere tijd zijn secretaris zou worden, de schilder Junyer-Vidal en Carlos Casagemas, die kort daarna met hem naar Parijs ging. Op zijn zelfportret richt de jonge zelfbewuste bohémien zijn blik op de toeschouwer. De benadrukte markante gelaatstrekken zijn met brede strepen omrand. Picasso tekende veel in deze tijd: straat- en cafétaferelen, stierengevechten, portretten en schetsen van zijn vrienden Voor ‘Els 4 gats’, waar in 1900 zijn eerste eigen tentoonstelling plaatsvond, ontwierp hij een menukaart die duidelijk zijn interesse voor de toen gangbare Jugendstil toonde. Zwarte, zacht golvende contourlijnen omsluiten gesloten kleurvlakken en geven de afbeelding zo een sterk gestileerd karakter. De eerste Parijse schilderijen In het najaar van 1900 kwam Picasso met zijn vriend en collega Carlos Casagemas in Parijs aan. Hij was meteen gefascineerd door het uitbundige leven op straat en het nachtleven in de cafés. In snelle schetsen ontdekte hij de motieven van het stadsleven, zoals deze reeds door impressionisten en ook door Henri de Toulouse- Lautrec geschilderd waren. Nadat Casagemas in februari 1901 uit liefdesverdriet zelfmoord had gepleegd, kreeg Picasso ook oog voor de schaduwzijde van de wereldstad en begon hij dronken vrouwen, randfiguren, ellende en armoede te schilderen. In de herfst van 1901 dompelde Picasso zijn schilderijen in het blauw van de melancholie. Zijn schilderijen tonen niet alleen de zucht naar vermaak, maar ook de ellende – tegenstellingen van het leven in de grote stad. De Parijse kring “Een paar dagen later leerde ik hem [Picasso] kennen in het kleine café Lapin Agile, dat in die tijd, omringd door saaie donkere terreinen, vanuit de hoogte van Montmartre eenzaam uitkeek op de vlakte. We zaten met zijn allen aan de grote tafel en dronken wijn; een paar schilders, dichters en schrijvers. Een jongeman declameerde Verlaine.” Zo beschrijft kunstrecensent en latere Picasso-verzamelaar Wilhelm Uhde zijn eerste ontmoeting met de kunstenaar in 1905 in Parijs. Aan het begin, toen Picasso nog geen Frans sprak, vond hij zijn vrienden en medestrijders vooral in Spaanse kunstenaarsbuurt in Montmartre. Door zijn eerste tentoonstelling in Parijs bij Ambriose Vollard, de galeriehouder van Paul Cézanne en ontdekker van jonge begaafde kunstenaars, werden ook jonge Franse intellectuelen attent gemaakt op Picasso, zoals de dichter Max Jacob, die even oud was als Picasso en met wie hij in de daaropvolgende jaren goed bevriend raakte. Net als in café ‘Els 4 gats’ in Barcelona kwam het groepje en collega’s – ‘La Banda Picasso’- bijna dagelijks samen in een café in Montmartre om geanimeerde gesprekken te voeren, plezier te hebben en drinkfestijnen te houden. Meer dan in theoretische discussies met andere schilders was Picasso geïnteresseerd in het uitwisselen van gedachten met schrijvers en dichters, omdat hun fantastische ideëen hem inspireerden. In het najaar van 1904 vond Picasso een gelijkgezinde in de radicale dichter
Guillaume Apollinaire, die de bevrijding van alle burgerlijke taboes predikte en die in recensies openlijk het werk van Picasso ondersteunde. Via hem leerde Picasso in 1907 de schilder Georges Brague kennen, de geestverwante medestrijder tijdens de

ontwikkeling van het Kubisme. Vanaf 1915 behoorde de jonge avant-gardistische dichter Jean Cocteau tot de regelmatige bezoekers van Picasso’s atelier; hij was degene die Picasso’s interesse voor het theater wekte. Maar ook kunstverzamelaars en handelaars begonnen zich steeds meer voor Picasso te interesseren, zoals de rijke broer en zus Leo en Gertrude Stein. In hun gastvrije slaon maakte Picasso kennis met de schilder Henri Matisse. De Blauwe Periode
1901 – 1906
Ondanks de diepe moedeloosheid in zijn blik maakt Picasso een trotse, zelfs onaantastbare indruk. In dit zelfportret, uit de winter van 1901, van een twintigjarige bleke, uitgeteerde Picasso komt het zwaarmoedige levensgevoel van de Blauwe Periode naar voren. Deze periode markeert het begin van een artistieke en persoonlijke heroriënteringsfase. In uitsluitend blauwe tinten creëert Picasso afbeeldingen vol melancholische ernst. Zijn schilderijen worden nu bevolkt door sociale randfiguren: bedelaars, blinden en eenzame, verpauperde vrouwen. Deze motieven uit de alledaagse werkelijkheid dienden voor Picasso als een algemene beschouwing over het leven, die ook zijn persoonlijke levenssituatie weerspiegelt. Later vertelde Picasso’s vriend Sabartés: “hij gelooft dat verdriet het nadenken bevordert en dat pijn de drijfveer van ons leven is.“ de schilderijen uit de Blauwe Periode behoren tot de beroemdste en tegelijk meest raadselachtige werken van Picasso. Nieuw artistiek begin “Terwijl ik in gedachten bij Casagemas was, ben ik aan de blauwe schilderijen begonnen”, zei Picasso later. Zijn vriend had in februari 1901 uit liefdesverdriet zelfmoord gepleegd – een schok die Picasso in verschillende schilderijen probeerde te verwerken. Het Parijse nachtleven had zijn aantrekkingskracht al vrij snel verloren en de ontdekkingsvreugde van het begin maakte plaats voor een fase van eigen stijl, die niet aansloot op de heersende kunststromingen en daardoor aanvankelijk op onbegrip stuitte. Omdat zijn schilderijen slecht verkochten, werd Picasso’s financiële situatie zeer problematisch. Er waren tijden dat hij nauwelijks eten kon kopen, laat staan linnen en verf. Wanneer Picasso in deze perioden in Parijs verbleef, woonde hij in hotels of deelde een woning en atelier met een vriend, om geld te besparen. Pas in 1904 kreeg hij zijn eigen atelier. Hij verbleef echter ook maandenlang in Barcelona, waar veel belangrijke schilderijen uit de Blauwe Periode ontstonden. Deze werken worden beheerst door een stemming van hopeloosheid. De figuren die hij in deze tijd schilderde, waren teruggetrokken, eenzame en geïsoleerde mensen. De allesoverheersende blauwe tinten geven de schilderijen iets onwerkelijks, ze kijken los te staan in tijd en ruimte. Bepaalde gebaren en figuren duiken steeds weer op, zoals de eenzame vrouw, de moeder en het verliefde paar dat elkaar omarmt. Dit zijn geen momentopnamen, want in tegenstelling tot de snelle schetsen in de vroege Parijse periode ontwikkelde Picasso zijn schilderijen in de Blauwe Periode zeer zorgvuldig. Hij maakte veel voorstudies en variaties en schrok er niet voor terug reeds afgemaakte werken over te verven. Toen Picasso werken uit deze tijd voor het eerst tentoonstelde, kreeg zijn expressieve symboliek veel lof; de overheersende treurigheid werd echter bekritiseerd. De Roze Periode
1905 – 1906
Vanaf 1904 tekende zich een positieve verandering in Picasso’s leven af. In Fernande Olivier had hij een minnares en partner gevonden die met hem zijn kleine atelierwoning in Bateau- Lavoir deelde. Daar haar kwam er opnieuw vreugde in zijn leven. In Picasso’s schilderijen waren inmiddels anderen tinten te vinden: roze, warme roodtinten en andere lichte tinten. Bovendien werd de schilder gefascineerd door een nieuw thema waar hij zich lange tijd mee bezig zou houden: de wereld van circusartiesten en acrobaten. Voor het eerst creëerde Picasso nu ook plastieken, die hij van was of klei maakte en in brons liet gieten. Omdat zijn nieuwe schilderijen uit de Roze Periode goed verkochten, verbeterde zijn financiële situatie al snel. Met Fernande bracht hij de zomer in Spanje door, waar hij in het afgelegen Catalaanse bergdorp Gosol naakten van bijna klassieke schoonheid in zachte aardtinten schilderde. Rondreizende artiesten Het leven in het atelierhuis Bateau-Lavoir was allesbehalve comfortabel. De meerdere verdiepingen tellende hoge houten schuur in Montmartre herbergde tien kleine ateliers met geïmproviseerde woningen zonder stromend water. In de zomer was het er bloedheet en in de winter ijskoud en tochtig. Hier woonden en werkten kunstenaars van verschillende afkomst, zoals Georges Brague, Juan Gris, Amedo Modigliani en de dichter Max Jacob, allen zonder financiële middelen. In dit wereldje op zich ontbrak het weliswaar altijd aan geld, maar nooit aan fantasie, humor en aparte ideeën. In haar memoires vertelt Fernande Olivier dat Picasso en zijn vrienden in die tijd een paar keer per week naar de voorstelling van het circus Medarno in Montmartre gingen. De kunstenaars werden gefascineerd door de humor en gratie van de harlekijnen en acrobaten. In de schilderijen die Picasso nu maakte, speelde het circus de hoofdrol; het verving de bedelaars, de armen en de ellendigen uit zijn Blauwe Periode.Hij schilderde de artiesten echter niet in glans en glorie op het toneel, maar in hun gewone leven achter de schijnwerpers, verzonken in gedachten op een rustig moment of in allerdaagse situaties. Er gaat een ingehouden weemoedigheid van deze artiesten uit, maar het is niet meer de uitzichtloze vertwijfeling uit de Blauwe Periode. De deprimerende eenzaamheid heeft gemaakt voor een familiaire gemeenschap, waarin de circusartiesten en acrobaten in hun kwetsbaarheid en verlorenheid een onderlinge verbondenheid uitstralen. Door middel van zachte gebaren en aanrakingen geven ze elkaar aandacht en bescherming. Picasso hanteert hierbij een vast repertoire aan types: behalve de volwassen, kleurig geklede harlekijn en de oudere, dikke nar in een rood kostuum ziet men kinderen, opgeschoten jongens en jonge meisjes en vaak ook dieren. Een heel nieuwe tere, kwetsbare schoonheid kenmerkt de schilderijen uit deze Roze Periode. Picasso varieerde de uitdrukkingsmogelijkheden van de lijn. Sierlijk golvende contourlijnen van subtiele schoonheid geven de figuren een exacte vorm en een tot dan toe ongekende gratie. Behalve de brede, meestal donkere contourlijnen kreeg in de Roze Periode ook de lichamelijkheid van de figuren een nieuwe betekenis. Onder de nauwe pakken van de artiesten worden de lichaamsvormen duidelijk zichtbaar. Het Kubisme
1906 - 1915
Het kubisme zorgde voor een breuk met de traditionele kunst en was een keerpunt in de 20eeuwse kunst. Nadat Picasso met zijn schokkerende schilderij Les Demoiselles d’Avignon totaal nieuwe vormen had gecreëerd, ontwikkelde het Kubisme zich tot een avontuur waar hij en George Brague zich samen in stortten. In nauwe artistieke samenwerking versnelden zij de ontwikkeling van de nieuwe vormtaal. Het Kubisme verwierp het afbeelden van de werkelijkheid, brak de vertrouwde vorm van voorwerpen open, “ontleedde”, de zichtbare wereld in de allerkleinste deeltjes, die daarna opnieuw in het schilderij werden gerangschikt. Alleen de motieven –landschappen, portretten en stillevens- bleven dezelfde. Doordat Picasso’s werk internationaal bekend werd, kon het Kubisme al snel zijn invloed doen gelden, onder andere op het Italiaanse Futurisme, het Russische Constructivisme en de Nederlandse beweging De Stijl.
De kubistische revolutie Het avontuur van het Kubisme moet gezien worden als een experiment waarbij de kunstnaar zich van het natuurlijke voorbeeld probeert te distantiëren, echter zonder geheel abstracte afbeelding te maken. Het nadenken over de vorm van de afgebeelde objecten en het reduceren en veranderen ervan wordt de inhoud van het werk. De abstracte schilderkunst heeft Picasso nooit geïnteresseerd; hoe ver hij zich in zijn werk ook distantieerde van het pure spiegelbeeld van de zichtbare wereld, het object of een fragment van het geschilderde bleef altijd herkenbaar. Onder invloed van klassieke Spaanse beelden (met hun hoekige vormen) en naar voorbeeld van Cézanne was Picasso in 1906 begonnen met het tekenen van vrouwelijk naakt in blokachtige vormen. Een jaar later al bereikte dit proces van afstand nemen van het natuurvoorbeeld zijn voorlopig hoogtepunt in het schilderij Les Demoiselles d’Avignon, dat onder Picasso’s tijdgenoten een schok teweegbracht. De hieropvolgende werken waren weliswaar minder agressief en provocerend, maar niet minder revolutionair. Vanaf 1907 vond Picasso in Georges Brague een medestrijder bij de ontwikkeling van een nieuwe kubistische vormtaal. Terwijl Brague in de zomer van 1908 op de Desmoiselles reageerde met een reeks landschappen in geometrische afhankelijk daarvan met enkele werken die hier verbluffend veel op leken: huizen, bomen en landschapsvormen verstarden bij beiden tot hoekige, geometrische eenheden en stapelden zich in het beeld op zonder perspectivische regels. Aan Cezannes advies – de natuur in kogel-, kegel- en cilindervormen weergeven- is in deze werken voldaan; zijn schilderkunst werd consequent verder ontwikkeld. Toen Brague de eerste van deze schilderijen tentoonstelde, verwees een criticus naar de opmerkingen van Matisse dat de schilderijen uit louter kleine kubussen bestonden en al snel de term ‘kubisme’ een vaststaand begrip. De ontwikkeling van het Kubisme kan in drie perioden worden verdeeld. Na de op Cézanne georiënteerde beginperiode volgde vanaf 1909 het zogenaamde analytisch Kubisme. Picasso en Brague analyseerden de motieven in steeds kleinere deeltjes tot het object ten slotte nog maar nauwelijks te herkennen was. Vanaf 1912 trad er daarom een verandering op: het synthetisch Kubisme ontstond. Grotere, samenhangende, abstracte vormen en kleurvakken werden tot een compositie samengevoegd en door middel van aanwijzingen in de vormgeving herkenbaar gemaakt.Voor Picasso betekende de periode van het Kubisme een definitief afscheid van het armoedige leven in Bateau- Lavior. Hij werd spoedig bekend en zijn schilderijen werden voor steeds hogere prijzen verkocht. En daardoor kon hij in 1909 zijn intrek nemen in een comfortabele, grote atelierwoning aan de Boulevard de Clichy. Enkele citaten van Picasso “Als je precies weet wat je maken wilt, waarom zou je dan in vredesnaam nog maken? Omdat je het toch al weet is het toch oninteressant. In zo’n geval is het beter om iets anders te maken” “ik zeg niet alles, maar ik schilder alles” “In de Desmoiselles d’Avignon heb ik een neus van de zijkant geschilderd in een gezicht dat je van voren ziet. Ik moest dat wel doen, om hem al ‘neus’ herkend te laten worden. Op grond van die neus sprak men over negerkunst. Hebt u ooit één negerkunstwerk gezien, eentje maar, met de neus van de zijkant op een masker dat je recht van voren ziet.” “Men wil in alles en iedereen een ‘zin’ ontdekken. Dat is een zeikte van onze tijd, die zo weinig praktisch is en die toch sterker aanwezig is dan in welke andere tijd dan ook.“ “De moderne kunst moet men doden. Dat betekent ook dat men zichzelf doden moet, als men verder nog iets tot stand wil brengen.” “Wat is er nu gevaarlijker dan begrepen te worden? Temeer, daar zoiets niet eens mogelijk is. Je wordt altijd verkeerd begrepen. De mensen denken dat ze niet eenzaam zijn. En in werkelijkheid zijn ze het des te meer.” “Brague zei een keer tegen mij: ‘in je hart heb je altijd van de klassieke schoonheid gehouden.‘ Dat is waar. Zelfs vandaag nog geldt dat voor mij. Er wordt niet ieder jaar een nieuw soort schoonheid uitgevonden.” “Als je aan een schilderij begint, doe je vaak leuke ontdekkingen. Daar moet je voor oppassen. Het schilderij moet vernietigd, meerdere malen overgeschilderd worden. Iedere keer als de kunstenaar een mooie ontdekking vernietigt, onderdrukt hij haar eigenlijk niet, maar verandert hij haar, perst haar samen, maakt haar wezenlijker. Wat daarvan ten slotte het resultaat is, is het resultaat van verworpen vondsten. Als je anders te werk gaat, word je je eigen ‘kenner’. Ik verkoop mezelf toch niets.” “Dat is toch voldoende, niet? Wat moet ik verder nog zeggen. Wat zou ik er nog aan kunnen toevoegen? Alles is gezegd”

REACTIES

L.

L.

goede informatie!!

wel sommige informatie niet nodig maar ja...

13 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.