Hoofdstuk 7

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 2737 woorden
  • 28 februari 2003
  • 34 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
34 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Samenvatting Hoofdstuk 7 §7.1 Het nationaal inkomen
Productiefactor Beloning
Natuur Pacht/ huur
Arbeid Loon
Kapitaal Rente
Ondernemingsactiviteit Winst Ø Produceren: Met productiefactoren waarde toevoegen aan ingekochte grondstoffen, hulpstoffen, halffabrikaten en diensten van derden. Van diensten van derden is sprake als een onderneming andere ondernemingen inschakelt, zoals reclamebureaus, transportbedrijven en accountantskantoren. Ook heeft een bedrijf te maken met afschrijvingen. Bruto toegevoegde waarde is incl. afschrijvingen. Netto toegevoegde waarde is excl. afschrijvingen. Netto toegevoegde waarde = bruto toegevoegde waarde – afschrijvingen. Nationaal inkomen = nationaal product. Ø Nationaal inkomen: het totaal aan inkomsten van de inwoners van een land in een jaar. Ø Nationaal product: de waarde van de totale productie van een land. §7.2 De inkomstenbelasting
Inkomstenbelasting wordt geheven over de belastbare som. In het onderstaande schema kan je zien hoe de belastbare som tot stand komt: Vijf voorbeelden van aftrekposten

1) Beroepskosten · Kosten van lidmaatschap van een vakbond · Zakelijke telefoongesprekken · Vakliteratuur · Werkkleding
2) Reiskosten · Vergoeding van treinkosten · Vergoeding van benzine
3) Persoonlijke verplichtingen · Rentekosten van geldleningen
4) Hypotheekrente · De rente die je betaald over een huis is aftrekbaar, de aflossing niet. 5) Buitengewone lasten · Kosten wegens ziekte of invaliditeit waarvoor je gene vergoeding krijgt van een sociale of particuliere verzekering. Aftrekposten verlagen het bedrag waarover belasting verschuldigd is. De basisaftrek heet ook wel de belastingvrije som. Hoe hoog de basisaftrek is, hangt af van de tariefgroep waarin een belastingbetaler thuishoort. In welke tariefgroep je zit, hangt weer af van je persoonlijke situatie. Over de belastbare som moet volgens het schijventarief inkomstenbelasting worden betaald. Er zijn drie schijven: 1. Bestaat voor een deel uit premies volksverzekeringen en voor een deel uit inkomstenbelasting. 2. Bestaat volledig uit inkomstenbelasting. 3. Bestaat volledig uit inkomstenbelasting. Ø Inkomensheffing: het totaal van de inkomensbelasting en de sociale premies voor volksverzekeringen. Ø Loonheffing: het door de werkgever ingehouden loonbelasting en premies voor volksverzekering. §7.3 De progressie in de inkomstenbelasting
Bij de belastingheffing in NL speelt het begrip draagkrachtbeginsel een grote rol. Ø Draagkrachtbeginsel: hiermee wordt bedoeld dat de financieel sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen. Dit begrip komt in het stelsel van inkomstenbelasting tot uitdrukking in de progressie in de tarieven. Ø Progressief tarief: het belastingspercentage dat je over je hele inkomen betaalt, stijgt naarmate je inkomen hoger wordt. Gevolgen van de progressie in de inkomstenverdeling: 1. De netto inkomensverschillen zijn kleiner dan de bruto inkomensverschillen. Dit heet inkomensnivellering. De progressie in de inkomstenbelasting wordt veroorzaakt door de belastingvrije som (basisaftrek) en het schrijven tarief. Gemiddeld betaal je meer belasting naarmate je meer verdient. Ø Marginale tarief: het belastingtarief voor een extra euro die je verdient. De progressie in de tarieven van de inkomstenbelasting veroorzaakt inkomensnivellering. Maar de nivellering verdwijnt weer gedeeltelijk door de aftrekposten. Netto besteedbare inkomen hangt ook af van inkomensafhankelijke subsidies, zoals huursubsidies en studiefinanciering. Gevolg van subsidieregelingen is dat bij een stijging van het bruto-inkomen, het netto besteedbare inkomen bijna niet stijgt: je moet meer belasting betalen maar je kan ook subsidies kwijtraken. Ø Marginale druk: als je bij een stijging van et bruto-inkomen rekening houdt met zowel de progressie in de inkomstenbelasting als met subsidies. Gevolg van marginale druk: het is voor uitkeringsgerechtigden financieel minder interessant om een baan te zoeken. Ook wordt sparen ontmoedigt. §7.4 Inkomens(her)verdeling
Oorzaken van inkomensverschillen: 1) Schaarsteverschillen. · Het aantal mensen met een bepaalde opleiding of bekwaamheid is laag. · Er is veel vraag naar deze mensen. 2) Verwervingsverschillen. · Geschoolde werknemers verdienen bijna altijd meer dan ongeschoolde werknemers. · Ervaring speelt ook een rol bij het verwerven van een hoog inkomen. 3) Productiviteitsverschillen. · Mensen die hun vak perfect beheersen, geweldige organisatietalenten hebben of over goede communicatieve vaardigheden beschikken, mogen een onderneming best wat kosten. · Bij stukloon hangt je loon af van je geleverde prestaties. Dus hoe groter de productiviteit, des te hoger het loon. 4) Inspanningsverschillen. · Mensen met doorzettingsvermogen krijgen eerder een promotie dan mensen die er de kantjes vanaf lopen. · Mensen die bereid zijn hun kennis te vergroten via cursussen/ opleidingen krijgen ook eerder promotie. 5) Verantwoordelijkheid. · Het leidinggevende personeel is verantwoordelijk voor een goed verloop van het arbeidsproces dus verdienen zij meer. 6) Machtsverschillen. · Mensen die goed zijn in hun werk kunnen ervoor zorgen dat ze promotie krijgen door macht uit te oefenen op de chef. · Groepen werknemers kunnen macht ontlenen aan een sterke vakbond. 7) Vermogensverschillen. · Uit het vermogen van iemand kan weer inkomen voortkomen: een huis kun je verhuren, grond kun je verpachten, aandelen kun je met winst verkopen, enz. · Hoe groter het vermogen, des te groter zijn de mogelijkheden om er inkomen mee te krijgen. Ø Primair inkomen: het inkomen dat wordt ontvangen als beloning voor het ter beschikking stellen van productiefactoren. Ø Secundair inkomen: primair inkomen - de rechtstreeks door gezinnen betaalde belasting en sociale premies + de rechtstreeks door gezinnen ontvangen subsidies en sociale uitkeringen ----------------------------------------------------------------------------------- secundair inkomen
Dit is niet hetzelfde als het netto-inkomen. Het netto-inkomen is het bruto-inkomen min de inkomstenbelasting en sociale premies. Secundair inkomen noemen we ook wel vrij beschikbaar inkomen. Ø Tertiair inkomen: secundair inkomen - bij het kopen van producten door gezinnen betaalde indirecte belasting + bij het kopen van producten door gezinnen ontvangen subsidies ------------------------------------------------------------------------------------ tertiair inkomen Ø Koopkracht: het reëel vrij beschikbare inkomen. * Reëel: gecorrigeerd voor prijsveranderingen. * Vrij beschikbaar: er is rekening gehouden met belastingen, sociale premies, subsidies en sociale uitkeringen. (secundaire inkomen) §7.5 De Lorenz-curve Ø Personele inkomensverdeling: de verdeling van het nationaal inkomen over personen of gezinnen. We kunnen dit in een land weergeven d.m.v. een Lorenz-curve. De rechte lijn in de grafiek geeft de inkomensverdeling weer waarbij alle personen hetzelfde inkomen ontvangen. De secundaire inkomensverdeling is minder scheef dan de primaire inkomensverdeling. Dunne buik: In NL is dit het geval, dit komt doordat ons progressieve stelsel van loon– en inkomstenbelasting en doordat inkomensoverdrachten vooral bij de laagste inkomensgroepen terechtkomen. Dikke buik: Dit is het geval bij de VS en ontwikkelingslanden. Er is dan sprake van een kleine groep met een heel hoog inkomen en een hele grote groep mensen met een heel laag inkomen. Er is dus een heel groot verschil tussen arm en rijk. Gevolgen van inkomensverschillen: 1) De prikkel om een prestatie te leveren. · Een hoog inkomen kan een extra stimulans zijn om betere prestaties te leveren. · Als de inkomensverschillen klein zijn, hoef je je niet extra in te spannen om inkomen te krijgen. 2) De prikkel om de mobiliteit te vergroten. · Mensen doen meer moeite naar het zoeken van een baan. · Mensen verhuizen sneller en veranderen eerder van baan. 3) Een rechtvaardige inkomensverdeling. · Intelligentie en ook (gedeeltelijk) je gezondheid heb je niet in de hand. Sommige mensen vinden dit onrechtvaardig als je hierdoor een lager inkomen hebt. 4) De migratie. · Veel mensen trekken van de rijkere landen naar de armere landen om een beter bestaan op te bouwen. §7.6 Categoriale inkomensverdeling Ø Categoriale inkomensverdeling: dit geeft weer hoe het nationaal inkomen is verdeeld over de beloningen voor het gebruik van productiefactoren. Hierbij is gebruikelijk dat je alleen rekening houdt met de bedrijven, dus niet met de verdiende inkomens van de overheid. Ø Loonquote: het aandeel van de loonsom van de werknemers in de netto toegevoegde waarde van de gezamenlijke bedrijven in een bepaald jaar. Dit bereken je zo: loonsom
Loonquote = × 100 netto toegevoegde waarde van bedrijven
Voor de factoren waarvan de verandering van de loonquote afhangt, geldt: « Loonsom­ met het percentage waarmee het loon ­. « De netto toegevoegde waarde van bedrijven ­ met het percentage waarmee de arbeidsproductiviteit ­. « De netto toegevoegde waarde van bedrijven ­ met het percentage waarmee de prijzen ­. Ø Loonruimte: de stijging van de arbeidsproductiviteit + de stijging van de verkoopprijzen. Bij de categoriale inkomensverdeling gaan we vaak uit van 2 inkomensgroepen: 1) Het arbeidsinkomen
2) Het vermogensinkomen (of het restinkomen of overig inkomen) Het verschil tussen een loonquote en een arbeidsinkomensquote is, dat bij de arbeidsinkomensquote ook rekening wordt gehouden met het toegerekend loon zelfstandigen. Dit is het gedeelte van de winst van zelfstandigen dat wordt beschouwd als een beloning voor de productiefactor arbeid. loonsom + toegerekend loon zelfstandigen

Arbeidsinkomensquote = × 100 netto toegevoegde waarden van bedrijven Ø Reële arbeidskosten: de nominale arbeidskosten gecorrigeerd voor prijsveranderingen. De reële arbeidskosten ¯ door een ­ van de verkoopprijzen en een ­ van de arbeidsproductiviteit en gaan ­ door een loonstijging. §7.7 De gevolgen van inkomensherverdeling
De inkomensherverdeling heeft gevolgen voor de omvang van het nationaal inkomen, de werkgelegenheid, voor de aard van de productie en voor de bestedingen. De gevolgen voor het nationaal inkomen op lange termijn: Om de secundaire personele inkomensherverdeling minder scheef te maken, heeft de overheid geld nodig: « Sociale premies en belastingtarieven verhogen ® een stijging van de loonkosten ® nationaal inkomen daalt (of minder snel stijgt dan andere landen). De gevolgen voor het nationaal inkomen op korte termijn: Inkomensoverdrachten dempen de conjunctuurbeweging: « Laag conjunctuur ® lage bestedingen ® stijging de werkloosheid, maar door sociale uitkeringen blijven de bestedingen op redelijk peil. « Hoog conjunctuur ® hoge bestedingen ® stijging nationaal inkomen, maar door progressie in de inkomstenbelasting nemen de bestedingen weer een beetje af. De inkomensoverdrachten door en aan de overheid zorgen ervoor dat het nationaal inkomen gelijkmatiger worden verdeeld. Afwenteling gebeurt op twee manieren: · Afwentelen door werknemers: als er een (bruto) loonstijging wordt geëist. Loonkostenstijging wordt dan afgewenteld op de werkgevers. · Afwentelen door werkgevers: werkgevers doorbreken de gestegen loonkosten in de verkoopprijs. Loonkostenstijging wordt dan afgewenteld op de consumenten ® loon-prijsspiraal. Een stijging van de loonquote betekent een verslechtering van het investeringsklimaat: Winsten zijn relatief laag ® geen geld voor investeringen ® lening ® door de rente nemen de kosten weer meer toe. Milieuheffingen beïnvloeden de aard van de productie en de bestedingen: « Productie wordt anders: - meer productiefactor arbeid - minder productiefactor natuur « Bestedingen worden anders: - meer milieuvriendelijk producten - minder milieuvervuilende producten §7.8 Ingrijpen van de overheid in het marktproces
De reden dat de overheid in het marktproces zou kunnen ingrijpen zijn: « De werkgelegenheid bevorderen « De inkomensverdeling indirect beïnvloeden « Collectieve goederen « Behoud van een goed leefmilieu
Er zijn 5 verschillende manieren waarop de overheid dat doet: 1) Maximumprijzen. Ø Maximumprijzen: prijzen waarboven goederen niet mogen worden verkocht en dienen ter bescherming van de consument ® vraagoverschot. Ø Dmv een distributiestelsel kan de overheid het aanbod verdelen over de vragers. 2) Minimumprijzen. Ø Minimumprijzen (garantieprijzen): prijzen waaronder goederen niet verkocht mogen worden en dienen ter bescherming van de producent ® aanbodoverschot. Ø De overheid kan het aanbodoverschot tegen de minimumprijs opkopen. 3) Buffervoorraden. Ø Dit is een manier om de prijs te stabiliseren. Goede oogst: deel van het aanbod wordt opgeslagen. Slechte oogst: buffervoorraad kan worden aangesproken. 4) Vergunningen en quota Ø Vergunningen voorkomen overlast, behouden een gezond leefmilieu en beschermen de gezondheid. Ø Bij een quota wordt een maximale hoeveelheid afgesproken. 5) Convenanten, wetgeving en collectieve goederen Ø Convenant: een afspraak van de overheid met het bedrijfsleven om tot zelfregulering te komen. Ø Met wetten die betrekking hebben op het marktproces bedoelen we bijv. het verbod op kartel, goede werkplek, enz. Ø Het voortbrengen van collectieve goederen. Deze goederen zijn niet splitsbaar in individueel leverbare eenheden (justitie, openbaar bestuur, defensie enz milieu) §7.9 Consumptie, productie en welvaart Ø Schaarste: de spanning tussen behoeften en middelen om in behoeften te voorzien. Ø Welvaart: de mate waarin behoeften wordt voorzien door het gebruik van productiefactoren. Ø Externe effecten: onbedoelde bijwerkingen van productie en consumptie, die buiten de markt om de welvaart van anderen beïnvloeden. Ø Duurzame ontwikkeling: een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee te verhinderen dat toekomstige generaties in hun behoeften kunnen voorzien. Ø Het reëel nationaal inkomen per hoofd van de bevolking is een gebrekkige maatstaf om de welvaart te meten. Er wordt nam geen rekening gehouden met: Milieuvervuiling
Verdeling van het inkomen
Aard van de behoeften
Zelfvoorziening
Productie in de informele sector §7.10 Beïnvloeding van de consumptie door de overheid Ø Consumentisme: als consumentenorganisaties de consumenten in een sterkere positie brengen ten opzichte van de producent. - De overheid heeft maatregelen genomen om de positie van de consument te versterken ten opzichte van de producent. Dit is het consumentenbeleid van de overheid. - De overheid wil het gebruik van bemoeigoederen stimuleren (merit goods) of ontmoedigen (demerit goods). Dit is het consumptiebeleid van de overheid. De meeste consumentenorganisaties houden zich bezig met: « Vergelijkend warenonderzoek doen « Informatie en voorlichting geven over de aanschaf van producten « Juridische bijstand verlenen bij problemen met leveranciers « De overheid adviseren ten aanzien van wetgeving of voorschriften die belangrijk zijn voor de consument. Het stimuleren van bemoeigoederen (merit goods) kan dmv subsidies: Huursubsidie
Subsidies voor sprot en cultuur

Subsidies voor cultuurvoorwaarden
Subsidies voor milieubehoud
Subsidies voor onderwijs
Het ontmoedigen van bemoeigoederen (demerit goods) kan dmv heffingen: Accijns
Milieuheffingen
Nog meer voorbeelden van het consumptiebeleid: · Folders uitgeven om de consument voor te lichten. · Etikettering waarschuwt de consument voor gevaarlijke bijwerkingen van producten. · Wetten op het gebied van houdbaarheid, veiligheid en leveringsvoorwaarden. Aan het beschermen van de consument is het nadeel verbonden dat het kosten met zich meebrengt. §7.11 Internationale verschillen in welvaart
De maatstaf voor de mate van economische ontwikkeling van een land is meestal het reëel nationaal inkomen per hoofd van de bevolking. Dat is in dit geval een gebrekkige maatstaf: « Veel ontwikkelingslanden hebben een grote informele sector. « In veel ontwikkelingslanden zijn de inkomensverschillen erg groot. « De inkomens moeten we eerst in (ontwikkelings-) landen in één valuta omrekenen. Er zijn 9 criteria voor de mate van (onder)ontwikkeling: 1) Productie in de primaire sector
2) Mate van structurele werkloosheid
3) Inkomensverdeling
4) Bevolkingsgroei
5) Situatie op de betalingsbalans
6) Ontwikkeling van de infrastructuur
7) Mate van analfabetisme
8) Niveau van technische kennis
9) Trek naar de steden
Over de oorzaak van het in stand blijven van de armoede in de wereld bestaan verschillende theorieën: Vicieuze cirkeltheorie: weinig besparingen leiden tot weinig investeringen, tot weinig werkgelegenheid en weer tot een laag inkomensniveau met geringe besparingen. Dualismetheorie: de moderne groeisector houdt de ontwikkeling van de traditionele sector tegen
Centrum-periferietheorie: industrielanden ontvangen veel geld voor de hoge toegevoegde waarde van producten die zij tot stand brengen, terwijl ontwikkelingslanden weinig geld ontvangen voor de grondstoffen die zij verkopen. Schuldpositietheorie: de armoede blijft in stand door schulden die ontwikkelingslanden in het verleden zijn aangegaan met de ontwikkelingslanden. §7.12 Interne oorzaken van armoede

De armoede in ontwikkelingslanden blijft vooral in stand door vicieuze cirkels. Andere interne oorzaken van armoede zijn: « De slechte fysieke gesteldheid van vele gebieden (weinig vegetatie, erosie) « Trek naar de steden vanwege armoede op het platteland « Lage arbeidsproductiviteit « Scheve machtsverhoudingen « Slechte kwaliteit van het milieu in veel ontwikkelingslanden §7.13 Externe oorzaken van armoede
Externe oorzaken van armoede in ontwikkelingslanden zijn: Lage toegevoegde waarde van exportproducten in verhouding tot de totale toegevoegde waarde als de eindproducten in de rijke landen worden verkocht. Wegdrukken van lokale industrieën door vestiging van westerse bedrijven in ontwikkelingslanden. Dumping van westerse producten (producten worden onder de kostprijs verkocht). Instandhouden van een afhankelijkheidsrelatie van westerse landen door het niet overdragen van (technische) kennis. Ontwikkelingslanden hebben een slechte ruilvoet (en die verslechterd ook steeds): prijspijl uitvoer
Ruilvoet van een land = × 100 prijspijl invoer
Veel ontwikkelingshulp komt niet terecht bij de mensen die deze het hardst nodig hebben. Ook wordt het vaak op de verkeerde manier gebruikt. Om in aanmerking te komen voor leningen van het IMF (internationaal Monetair Fonds) moeten ontwikkelingslanden aan bepaalde voorwaarde voldoen: Een land moet een plan opstellen om de economie te saneren of herstructureren: · Vaak mogen de lonen niet meer stijgen. · Bezuinigen op uitgaven die de bevolking direct ten goede komen. · Leningen moeten productief en niet consumptief worden besteed. Mogelijkheden om externe oorzaken van armoede weg te nemen: « Dualisme: westerse landen kunnen ontwikkelingslanden betere kansen geven door ook te investeren in traditionele sectoren. « Centrum-periferietheorie: het afbreken van handelsbelemmeringen. « Schuldpositietheorie: het kwijtschelden van schulden. §7.14 Ontwikkelingssamenwerking via internationale samenwerking Ø Het IMF leent geld uit aan ontwikkelingslanden met een voortdurend tekort op de betalingsbalans. Ø De Wereldbank verstrekt leningen (lage rente, lange looptijd) voor speciale projecten aan ontwikkelingslanden. Daarnaast het aandeel van ontwikkelingslanden in de wereldhandel vergroten: Grondstofovereenkomst: westerse landen verklaren dat ze een zekere hoeveelheid van een bepaalde grondstof af zullen nemen. Handelsovereenkomsten: bijv. heffingvrije invoer
Joint ventures: twee of meer bedrijven zetten samen een bedrijf op, zo kan er kennis worden overgedragen. Exportquota: waardoor het totale aanbod lager blijft en de prijs hoger wordt
Buffervoorraden: prijs stabiliseren. §7.15 Het Nederlandse ontwikkelingsbeleid
Motieven voor het verstrekken van ontwikkelingshulp: « Sociaal motief. « Economische motieven. « Politieke motieven. Voedselhulp en het sturen van medicijnen en artsen is een goede manier om de directe nood in ontwikkelingslanden te lenigen. Als een land geld geeft aan een ontwikkelingsland kan dat in 2 vormen: 1) Gebonden hulp: het donorland stelt eisen aan de besteding van de hulp. 2) Ongebonden hulp: het donorland stelt geen eisen aan de besteding van de hulp Ø Multilaterale hulp: deze hulp loopt via internationale organisaties. Ø Bilaterale hulp: hulp van een rijk land tot een arm land. Concentratielanden: landen waar de hulp van een bepaald westerse land vooral op is gericht. In Nederland is o.a. Tanzania en Bangladesh. Hulporganisaties richten zich meer op programmahulp. Dit kan het bereiken van bepaalde doelgroepen (bijv. de allerarmsten) en/of specifieke doelen (bijv. verbetering van de mensenrechten) inhouden.

REACTIES

M.

M.

het betreft geen samenvatting van hoodstuk 7 van in balans maar van hoofdstuk 6
misschien makkelijk om even erbij te zetten
groetjes moniek

18 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.