Thema 4 erfelijkheid

Beoordeling 7.3
Foto van een scholier
  • Antwoorden door een scholier
  • Klas onbekend | 2117 woorden
  • 24 januari 2003
  • 314 keer beoordeeld
Cijfer 7.3
314 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Opdracht 1 1 In de chromosomen zit de informatie voor erfelijke eigenschappen. 2 Het fenotype is de eigenschappen van het uiterlijk. 3 Het genotype is alle erfelijke eigenschappen. 4 Op de afbeelding is het fenotype zichtbaar. 5 Op de afbeelding is het genotype niet zichtbaar. 6 Deze bewering is onjuist omdat de kinderen hun erfelijke eigenschappen van hun ouders krijgen en niet anders om. Opdracht 2 1 Niet alle eigenschappen zijn erfelijk. 2 Ja , het uiterlijk veranderd dus het fenotype ook. 3 Hierdoor veranderd het genotype niet. 4 Ja, de kinderen erven ook eelt op de handen. 5 Nee, want dat de takken aan een kant niet goed groeien ligt aan de omgeving. 6 Het Fenotype komt stand door invloed van het genotype of het milieu.
Opdracht 3 Erfelijke eigenschappen Eigenschappen die niet erfelijk zijn
Behaarde bladeren Bladeren die slap hangen
Bladeren met stekels Een litteken
Blauwe ogen Een zwaar lichaam door speciale voeding
Een wipneus Geverfde nagels
Krullend haar vanaf de geboorte Kort haar
Rode bloemen Krullend haar door permanent Opdracht 4 1 Niet alle chromosomenparen bij een man bestaan uit twee gelijke chromosomen. 2 Niet alle chromosomenparen bij een man bestaan uit twee gelijke chromosomen. 3 Omdat dit chromosomenpaar uit de 2 geslachtschromosomen bestaat. 4 In een spiercel komen 2 geslachtschromosomen voor. 5 In een levercel van een man komen 2 geslachtchromosomen voor. 6 In de huidcel van een vrouw komen 2 geslachtschromosomen voor. Opdracht 5 1 In een lichaamscel komen 46 chromosomen voor. 2 In een lichaamscel van een man komen 2 geslachtschromosomen voor. 3 Er komen 23 chromosomen in een geslachtscel voor. 4 Er komt 1 geslachtschromosoom voor in een geslachtscel. 5 Ja, er kan een X-chromosoom in een eicel voorkomen. 6 Nee, er kan geen Y-chromosoom in een eicel voorkomen. 7 Ja, er kan een X-chromosoom in een zaadcel voorkomen. 8 Ja, er kan een Y-chromosoom in een zaadcel voorkomen. 9 Deze geslachtcel moet een zaadcel zijn. 10 Deze kan een eicel of een zaadcel zijn.
Opdracht 6 1 Chromosomenpaar 3, omdat die verschillen van vorm
2 Lichaamscel 2 is afkomstig van een man. 3 Lichaamscel 1 is afkomstig van een vrouw. 4 Er is een eicel ontstaan bij de reductiedeling van lichaamscel 1. 5 Deze cel bevat een X-chromosoom. 6
7 Hierdoor zijn spermacellen ontstaan. 8 Deze kunnen de Y of de X-chromosoom bevatten. 9 Opdracht7 1 Een bevruchte eicel bevat 46 chromosomen. 2 Een bevruchte eicel bevat 2 geslachtschromosomen. 3 In stadia 2. 4 Het geslacht ligt niet in stadium 1 vast. 5 Het geslacht ligt wel in stadium 4 vast. 6 Door de spermacel wordt het geslacht bepaald. 7 De bevruchte eicel heeft 2 geslachtschromosomen. 8 De eicel heeft een X-chromosoom. 9 De zaadcel heeft een X-chromosoom. 10 De geslachtschromosomen van dit kind zijn XY. 11 De bevruchte eicel bevatte de X-chromosoom en de Y-chromosoom. 12 De eicel bevatte de X-chromosoom. 13 De zaadcel bevatte de Y-chromosoom. Opdracht 8 1 Uit 2 eicellen ontstaat een twee-eiige tweeling. 2 Uit 1 eicel ontstaat een eeneiige tweeling. 3 2 zaadcellen. 4 Uit een zaadcel. Opdracht 9 1 De cellen 3,6 en 9. 2 De cellen 1,2,4,5,7 en 8. 3 De cellen 3,6,9,10 en 11. 4 De cellen 1,2,4,5,7 en 8. 5 De kinderen R en S. 6 Er zijn twee zaadcellen bij de bevruchting betrokken. 7 Geslachtchromosomen X en Y. 8 Geslachtschromosoom Y. 9 Geslachtschromosomen X en X. 10 Geslachtschromosoom X. 11 Geslachtschromosomen X en Y. 12 Geslachtschromosomen X en Y. 13 Geslachtschromosomen X en Y. 14 Geslachtchromosoom X. 15 Kind S is een jongen. Gewone lichaamscel XX=meisje. 46chr.>23paartjes>22+geslachtschr. Paartje geslachtcel>spermacel=23 +Y XY=jongen. >eicel = 23+X Geslachtcellen Opdracht 10 1 Deze tweeling is twee-eiig. 2 Jos kan een jongen zijn. 3 Deze tweeling is twee-eiig. 4 Mardjan kan een meisje zijn. 5 Deze tweeling is eeneiig. 6 Ze kunnen beide een meisje zijn. 7 Deze tweeling is eeneiig. 8 Nee Archie kan geen jongen zijn en Hans geen meisje. · 2x het zelfde gen voor een erfelijke eigenschap= homozygoot · 2 verschillende genen voor een erfelijke eigenschap=heterozygoot Dominant=winnend

Recessief = verliezen Intermediair=gelijk Opdracht 11 1 Een gen is een stukje chromosoom. 2 Ieder chromosoom bevat meerdere genen. 3 2 genen per erfelijke eigenschap. 4 1 gen voor een erfelijke eigenschap. 5 Genen komen in paren voor. 6 Deze genen zijn het zelfde. 7 Door middel van gewone celdeling. 8 Deze genen zijn gelijk. 9 Nee, dat verandert niet. 10 Bij bevruchting. Opdracht 12 1 De chromosomen 1en 4 vormen een chromosomenpaar, omdat op de zelfde plaats de zelfde eigenschap hebben. 2 In cel 3, omdat er twee chromosomenparen in zitten. 3 D
4 3
5 3 Opdracht 14 1 Als er twee de zelfde eigenschappen zijn. 2 Als er twee verschillende eigenschappen zijn. 3 Een gen die sterker is dan de ander. 4 Een gen die slapper is dan de ander. 5 Nee, want het zijn twee verschillende dieren Opdracht 15 1 Het fenotype is gave bladrand. 2 Deze plant is heterozygoot voor de bladrand. 3 Het gen voor een gave bladrand is dominant. 4 Het gen voor de ingesneden bladrand is recessief. Opdracht 17 1 Een verschillend genotype. 2 Er zijn 2 verschillende genotype mogelijk. 3 Rode bloemen: Witte bloemen: 4 Het fenotype is wit. 5 Het fenotype is zwart. 6 Het fenotype is zwart.
Opdracht 18 1 Er zijn steeds 42 chromosomen weggelaten
2 Marloes
3 Marloes en Rachel. 4 Erwin is homozygoot voor de oogkleur. 5 Jos: Rechtshandig
Marloes: Linkshandig
Rachel: Rechtshandig
Erwin: Rechtshandig
6 Het gen is recessief. 7 Jos: Blauw
Marloes: Bruin
Rachel: Bruin Erwin: Bruin
8 De vader is homozygoot. 9 Nee dit kun je niet afleiden. Opdracht 19 1 De recessieve gen. 2 Een persoon met dwerggroei. 3 Het genotype is: bb. 4 Het genotype is: HH. 5 Het genotype is : hh. 6 Nee. Opdracht 20 1 Met P. 2 Met F1. 3 Door de kruising van de F1. Opdracht 21 1 Het fenotype van de runderen van de F1 is zwart. 2 Het genotype van de runderen in de F1 is AA. 3 Onderlinge voortplanting van dieren in de F1 wordt weergegeven door F2. 4 Een koe in de F1 kan twee typen eicellen produceren:eicellen met het gen A en
eicellen met het gen a. 5 Een stier in de F1 kan twee typen zaadcellen produceren:zaadcellen met het gen A en met het gen a. P AA aa

Gameten A a
a a
A Aa Aa
A Aa Aa
F1 F2 A a
A AA Aa
a Aa aa
AAXaa=100%Aa
AaXAa=3:1
AaXaa=1:1 Opdracht 23 1 AA x aa
2 De geslachtscellen van de zwarte cavia bevatten A De geslachtcellen van de witte cavia bevatten a
3 Aa 4 P AA x aa geslachtscellen A x a F1 Aa A of a x a of A
A A

A AA Aa
A Aa Aa F2 Opdracht 24 1 Een zwarte vacht. 2 Een zwarte en witte vacht. 3 0% 4 100% 5 50% 6 50% 7 100% 8 0% 9 75% 10 25% 11 ja
12 30 zijn er zwart en 10 zijn er wit. 13 1:2:1
14 3:1 Opdracht 25 1 Aa x aa. 2 A of a a of a
3 Aa of aa
4 P Aa x aa Geslachtscellen A of a
5 50% 6 Ja
7 50% 8 Ja
9 Allebei ongeveer 84 nakomelingen. 10 1:1 Opdracht 26 1 P Aa x Aa geslachtscellen A of a x A of a F1 A a
A AA Aa
A Aa aa
2 75% 3 25% 4 1500 planten met rode bloemen. 5 500 planten met witte bloemen. 6 3:1 Opdracht 27 1 De verhouding 1:1

2 3 verschillende genotypen. 3 Aa x Aa
4 Aa x aa
5 50% 6 50% 7 100% 8 nee te weinig nakomelingen om er een uitspraak over te doen. Opdracht 28 1 1:1
2 Aa x aa
3 Nee Opdracht 29 1 De verhouding 28 : 11 is ongeveer gelijk aan 3 : 1
2 Rr x Rr
3 De ruwharige gen. 4 Gladharig en ruwharig. 5 Ja. 6 aa
7 In beide de gen a. 8 aa. 9 Gladharig. 10 Nee. Opdracht 30 1 De nummers 1/3/5/7. 2 De nummers 2/4. 3 Het gen voor gladharig. 4 De honden 1/6. 5 Ja. 6 aa 1/6. Aa 3/4/5. AA 2/7. 7 Aa. 8 a. 9 Aa. 10 Aa. 11 Van de honden 2/7. Opdracht 31 Opdracht 32 1 1:3:1
2 50% 3 0% 4 aa x Aa. 5 3:1
6 Aa x Aa

7 Stambomen 1/3. 8 25% Opdracht 33 1 Nee. 2 Ja. 3 Ja. 4 Verschillende genotypen. 5 Hierbij is spraken van geslachtelijke voortplanting. 6 Door middel van mitose. 7 Bij kunstmatige selectie stellen mensen de eigenschappen samen. 8 Bij veredeling kruis je om een beter ras te krijgen. 9 1. stekken
2. knollen. 3. weefselkweek. 10 Omdat ze dan zeker de goeie eigenschappen krijgen. 11 Ja. 12 Nee, want er kunnen invloeden van buitenaf bij te pas komen en de fenotypes veranderen. 13 Nee. 14 In alle lichaamscellen zit de zelfde informatie. 15 Nee,want ze kunnen ook heterozygoot zijn en dan wordt 25% een andere kleur. 16 Ja. Opdracht 34 1 Een mutatie is een verandering van het genotype. 2 In geslachtscellen. 3 Een mutant is een volledig gemuteerd persoon. 4 Mutagenen straling en mutagenen stoffen. 5 Atoombom en Tsjernobiel. 6 Als dan een cel muteert dan heeft het geen gevaar voor het nageslacht. 7 Kijken of ze blootgesteld zijn aan de sraling. 8 3 chromosomen 21. Opdracht 35 1 Een gezwel ontstaat als lichaamscellen zich te snel gaan delen. 2 Kanker ontstaat doordat te dicht op elkaar zitten. 3 Bij uitzaaiing hebben de cellen zich door het lichaam verspreidt. 4 Omdat ze het niet kunnen behandelen als het is uitgezaaid. 5 Het gezwel komt op een andere plaats terug. 6 Huidkanker. 7 Longkanker. Opdracht 36 Goedaardig gezwel Kwaadaardig gezwel
1 Groeit het gezwel snel of langzaam? Langzaam Snel
2 Wordt de bouw van de weefsel verstoord? Nee Ja

3 Vindt uitzaaiing plaats? Nee Ja Opdracht 37 1 Bij aangetaste sperma van de vader. 2 Werken in een nucliere opwerkingsfabriek. 3 ‘sommige…………………..opgetreden’. 4 Ja, want ze hebben het van hun vader gekregen. Opdracht 38 1 Omdat borstkanker erfelijk is en zij kan het ook hebben. 2 Ze kan amputatie ondergaan of controle laten doen. 3 Bij een genetisch advies wordt onderzocht of je een bepaalde erfelijke gen hebt. 4 Als iemand in de familie een erfelijke ziekte heeft
5 Zij kunnen een mutatie hebben in de geslachtscellen. Opdracht 39 1 Door echo’s door de buik te stralen zie je het kindje. 2 Bij een vlokkentest wordt een stukje weefsel van de placenta weggehaald en onderzocht. 3 Bij een vruchtwaterpunctie wordt een beetje vruchtwater weggezogen. 4 Bij de vlokkentest. 5 Met een vlokkentest. 6 Nee, omdat het de kans op een miskraam groter wordt. 7 7% 8 3% 9 Dit uitstel is niet verstandig,want hoe ouder je wordt hoe meer kans. 10 Of het baby ook besmet is. 11 Omdat het vooral bij jongens voorkomt. 12 Abortus of het kind houden Opdracht 40 1 Het gebruiken van organismen om het voedsel beter te maken. 2 Wijn, brood en bier. 3 Zuurkool en yoghurt. 4 Doordat we er meer over weten. 5 Recombinant-DNA-technieken is het veranderen van DNA om een bepaalde eigenschap te krijgen. 6 Als het genotype verander is. 7 Als het genotype niet veranderd is. 8 Meer en beter voedsel. 9 Veranderen van de natuur, dieren voor d proeven nodig en het recht niet hebben om de natuur te beschadigen.
Opdracht 41 1 Deze bevatten veel plantaardige eiwitten net als bij vlees. 2 De planten met het genotype AA. 3 Van een voorstander. 4 Van een voorstander. Opdracht 42 1 Van cel P van de superkoe. 2 Dit zijn gewone celdelingen. 3 Cel P heeft 60 chromosomen. 4 Cel R heeft 60 chromosomen. 5 Nee ,want de chromosomen worden eruit verwijderd. 6 Nee ,want het genotype is al bepaald voordat het in de draagkoe wordt geplaatst. 7 Ze hebben de zelfde chromosomen. 8 Deze kalveren hebben het zelfde geslacht. Opdracht 43 1 Tot zijn fenotype. 2 Aan de hand van zijn fenotype. 3 Verdachte nr. 11 Opdracht 44 1 Door meer goeie keien te maken die veel melk maken. 2 Kan meer en betere melk maken. 3 Als een koe niet tegen een bepaalde ziekte kan kunnen ze er allemaal niet tegen. 4 Met deze kennis kunnen de zieke genen verwijderd worden. 5 Dat de kwaliteit goed is en dat de prijs laag is. 6 Het beroep van veehouder lijkt me niks omdat je veel geld er in moet steken om bijna niks eruit te krijgen. Verrijkingsstof 1
Opdracht 1
1 Een intermediair fenotype is als je 3 verschillende fenotypen hebt. 2 Nee. 3 De gespikkelde kip heeft een intermediair fenotype. 4 Het fenotype van een kip met witte veren is AwAw. 5 Het genotype van de kip met zwarte veren is AzAz. 6 Het fenotype van een gespikkelde kip is AwAz.
Opdracht 2 1 P ArAw X ArAw geslachtscellen Ar of Aw Ar of Aw F1
Ar Aw
Ar ArAr AwAr
Aw ArAw AwAw
2 ArAr:ArAw:AwAw= 1:2:1
3 Ongeveer 28. 4 Ongeveer 14. 5 Ongeveer 14. 6 Rode bloemen:Roze bloemen:Witte bloemen=1:2:1. Opdracht 3 1 ja, de licht gele hamster is intermediair. 2 P AbAw X AwAw
Geslachtcellen Ab of Aw Aw
F1 Aw Aw
Ab AwAb AwAb
Aw AwAw AwAw 3 In de F1 is de verhouding van het fenotype: geel:wit=1:1. Verrijkingsstof 2 1 De verhouding 1:2:1
2 Bij 40
3 Bij 10
4 Conclusie het klopt meestal niet precies. Verrijkingsstof 3
0pdracht 1
1 Het genotype van Stijn is Y. 2 Deze kans is 25% 3 Deze kans is 50%
Opdracht 2 1
Kruisingen Fenotypen van de ouders Genotypen van de ouders Kans op kleurenblindheid
Van de moeder Van de vader Van de moeder Van de vader Als een dochter wordt geboren Als er een jongen wordt geboren
1 Kleurenziend Kleurenziend XzXz XzY 0% 0% 2 Kleurenziend Kleurenblind XzXz XbY 0% 0% 3 Kleurenziend Kleurenziend XzXb XzY 50% 50% 4 Kleurenziend Kleurenblind XzXb XbY 50% 50% 5 Kleurenblind Kleurenziend XbXb XzY 0% 100% 6 Kleurenblind Kleurenblind XbXb XbY 100% 100% 2 Een jongen kan voor kleuren blindheid niet heterozygoot zijn. 3 Je kunt het niet vaststellen dat de vader of moeder kleurenblind is. 4 De vader is zeker kleurenblind maar van de moeder kun je het niet vaststellen. Opdracht 3 1 persoon2:XbY,persoon3:XbXg,persoon4:XgY. 2 Deze kans is 50%. 3 Deze kans is dan 0%. Verrijkingsstof 4
Opdracht 1
1 Een identiek chromosoompaartje. 2 Dat chromosoom 21 drie keer voor komt. 3 47 chromosomen. 4 De een 24 en de ander 23. 5 De vermoedelijke oorzaak is van radio actieve straling. 6 Door de chromosomen van een embryo te tellen. Opdracht 2 Gehandicapten kosten de samenleving veel geld, doordat zij moeten worden verzorgd door mensen die daarvoor orden betaald. Het is daarom beter als ouders kinderen met het syndroom van Down niet geboren laten te worden. Niet mee eens. Omdat gehandicapten ook het recht hebben om te leven. Er zijn jonge, steenrijke, succesvolle, beroemde mensen die zelfmoord hebben gepleegd. Ook zijn er gehandicapten die blij en opgewekt door het leven gaan. Daarom maakt het voor je geluk niet veel uit of je gehandicapt bent. Mee eens. Omdat je niet alles hoeft te hebben om gelukkig te zijn. Iemand met het syndroom van Down kan veel voor de samenleving beteken, omdat je bijvoorbeeld van hun spontaniteit kunt leren. Mee eens. Omdat er te veel mensen zijn die de kleine dingen in het leven niet weten te waarderen.

REACTIES

M.

M.

Hay hay

Bedankt dat je de antwoorden erop hebt gezet.
Heb morge namenlijk controlen en heb nix aan gedaan dus dit komt goed vanpas.
Naja laters

20 jaar geleden

A.

A.

Morgen moet ik wat opdrachten af hebben, en snap het wel, maar heb geen zin om 10 x hetzelfde te doen...
Thank You :)

13 jaar geleden

E.

E.

Echt bedankt, morgen een pw en is kan bijna geen enkele vraag beantwoorden uit mijn boek(heb mijn hw niet echt bijgehouden...)

Graci!

13 jaar geleden

A.

A.

chill, nu kan ik gewoon een 7 halen op schrift controle thx mensen

13 jaar geleden

A.

A.

echt bedankt! alleen bij mij klopt het vanaf opdracht 8 niet meer? maar welk heel erg bedankt :D

12 jaar geleden

N.

N.

super handig!! alleen vanaf opdr 7 klopt het niet meer... wel jammer nu moet ik het zelf maken :(

12 jaar geleden

S.

S.

Leuk! heel leuk!

11 jaar geleden

M.

M.

Het is geen samenvatting xD, toch goed gedaan!

11 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.