Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 1 en 2

Beoordeling 5.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1500 woorden
  • 25 november 2002
  • 18 keer beoordeeld
Cijfer 5.4
18 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Ecosysteem: Is een ruimtelijke eenheid bepaald door plaatselijke biotische en abiotische factoren. De grootten kunnen erg verschillen. Vb. Organisme: ecosysteem: -mens -de stad -bladluis -blad van een lindeboom Biotische factoren: Dat is wanneer organismen een ecosysteem beïnvloeden -dieren -mensen -planten -bacteriën
Vb. Een boom die aan een mens die er onder zit schaduw geeft
Abiotische factoren: dat is als de levenloze natuur een ecosysteem beïnvloeden -temperatuur -licht -neerslag
Vb. Diezelfde boom neemt ook licht weg voor de plantjes die eronder groeien
Levenskenmerken : - Organismen zijn opgebouwd uit 1 of meer cellen - Organismen groeien, daarbij speelt celdeling een rol - Organismen planten zich voort, vaak met speciale geslachtscellen - De eigenschappen van organisme zijn vastgelegd in erfelijk materiaal in de celkern: DNA - Organismen vertonen stofwisseling, ze nemen stoffen op, zetten stoffen om in andere stoffen en geven stoffen af - Organismen kunnen veranderingen in de omgeving waarnemen en op die veranderingen reageren
Organismen ingedeeld in soorten: - met veel overeenkomstige kenmerken - als ze zich onderling kunnen voortplanten Populatie: Organismen van dezelfde soort die in een bepaald gebied bijeen leven
Binnen een populatie zijn allerlei relaties tussen soortgenoten mogelijk: Vb. -concurrentie en samenwerking -paring -doorgeven van ziektes Naamgeving: Voortgebracht door de Zweedse plantkundige Carl Linneaus (1707-1778) Wetenschappelijke namen bestaan altijd uit 2 namen, de geslachtsnaam en de soortaanduiding: 1 De geslachtsnaam - voorop, met hoofdletter - altijd 1naam - het geslacht bestaat uit een groep verwanten soorten
2 Soortaanduiding - 2e naam, met kleine letters - altijd 1 naam - het soort waartoe een dier behoord heeft een 2-delige naam
3 Achter de 2delige naam kan soms nog een naam of afkorting van de onderzoeker die het soort voor het eerst heeft beschreven
Indeling in rijken: -dieren (incl. mensen) -planten -schimmels -bacteriën
Elk rijk wordt weer onderverdeeld in kleinere eenheden: Vb. van de haas -rijk dieren -stam chordadieren -onderstam gewervelde dieren -klasse zoogdieren -orde haasachtigen -familie hazen -geslacht Lepus -soort Lepus europaeus
Levens processen zijn op verschillen organisatieniveaus waar te nemen: Biosfeer: - de ruimte op de aarde waarbinnen het leven zich afspeelt
Ecosysteem: - Een ruimtelijke eenheid met eigen biotische en abiotische factoren
Populatie: - Een groep organismen van dezelfde soort die in een bepaald gebied bijeen leeft
Organisme: - Een levende wezen
Orgaan: - Een samenhangend geheel van weefsels met een bepaalde functie
Weefsel: - Een bij elkaar horende groep van ongeveer gelijk gebouwde cellen met een bepaalde functie
Cel: - De bouwsteen van het leven, bestaande uit cytoplasma met erfelijk materiaal omringd door een celmembraan - Het is de kleinste eenheid met nog alle levenskenmerken
Celorganel: - Gestructureerd onderdeel van een cel met een bepaalde functie
Molecuul: - Kleinste deeltje van een stof, opgebouwd uit 2 of meer atomen

Biologisch onderzoek op verschillende niveaus staan niet los van elkaar. De kennis die over verschijnselen die op het ene niveau plaatsvinden is nodig om verschijnselen op een ander niveau te kunnen begrijpen. H 2 Biologie bedrijven Nauwkeurigheid: Bij de waargenomen lengt 6cm, dan zeg je daarmee: Voor de lengte geld: 5,5 cm < lengte < 6,5cm (absolute fout 0,5) - De meting is nogal grof geweest
Bij 6,0cm dan zeg je daarmee: Voor de lengte geldt: 5,95 < lengte < 6,05 (absolute fout 0,05) - De meting was erg nauwkeurig, want je hebt echt 6,0 gezien. Anders had je wel 6,2 opgeschreven. Gegevens verwerken: Als een onderzoek getallen levert (wat meestal het geval is) order deze dan
in grafieken: ~ Lijn- en staafdiagrammen geven het verband tussen 2 variabelen weer
Regels bij het maken van lijn- en staafdiagrammen: · gebruik ruitjes- of grafiekpapier en potlood · gebruik het assenstelsel waarin de grafielijn getekend wordt zo volledig mogelijk · zet de onafhankelijke variabele (vb.tijd) op de x-as en de afhankelijke variabele (dat wat je onderzoekt) op de y-as · zet bij de assen de grootheden (lengte, massa, tijd) en de eenheden (cm, kg) · geef de grafiek een titel ~ Sectordiagrammen gebruik je om de verdeling in procenten te laten zien ~ Stroomdiagrammen hier gaat het om relaties en volgorden Onderzoek doen: 2 verschillende manieren om onderzoek te doen: 1 Beschrijvend onderzoek: - gegevens verzamelen - het ordenen van bepaalde gegevens en verschijnselen - verbanden leggen
2 Experimenteel onderzoek: de stappen: -waarneming -probleem -hypothese -voorspelling -experiment -resultaten -conclusie
of: · Wat zie je? · Wat denk je? · Wat doe je? · Welke conclusie trek je? Groeiende kennis (vanaf de 16e eeuw): - In 1543 verschijning boek van Andreas Vesalius over de menselijke anatomie. Na de verschijning van zijn boek kon men andere onderzoeken gaan doen: bv functie van organen - In de 18e eeuw beschreef en ordende Linnaeus alle toen bekende planten en dieren - In de 19e eeuwontdekte natuuronderzoekers enorme aantallen nieuwe planten en dier soorten. - Charles Darwin: verklaarde de verscheidenheid van deze levensvormen (planten en dieren) - Pasteur (1822-1895): ontdekte dat gisting kwam door levende ‘kiemen’ Hij legde de relatie tussen bacteriën en bepaalde ziektes zoals hondsdolheid. Deze ontdekking gaf nieuwe mogelijkheden in de behandeling en voorkoming van infectieziekten. - Tweede helft van de 20e eeuw = tijdperk van de moleculaire biologie · ontdekking van het DNA · opheldering van het menselijk genoom · erfelijke informatie van een individu

Experimenteren volgens de regels · Waarneming en vraag - Waarnemingen leiden tot vragen · Hypothese - Dat is als je aan een waarneming een volgens jou aannemelijke verklaring koppelt · Experiment - Dan toets je de juistheid van je hypothese - Een hypothese leidt tot een voorspelling: ‘Als mijn hypothese waar is, dan zal…’ - Tijdens het experiment moet je altijd 1 verandering per x aanbrengen, voor een zo goed en nauwkeurig mogelijk resultaat. - Een goede onderzoeker legt elke stap die hij heeft uitgevoerd nauwkeurig vast. Zodat als iemand anders hetzelfde experiment uitvoert onder dezelfde omstandigheden, moet hij dezelfde resultaten krijgen als jij. · Resultaten en conclusie - Een onderzoek levert vaak rijen met getallen. Die getallen zet je in tabellen en die zet je weer om in grafieken - Uit die grafieken trek je een conclusie. Je conclusie sluit altijd op je hypothese aan: je hypothese is juist, je hypothese is onjuist. Als dat je hypothese onjuist is dan moet je hem bij stellen en opnieuw onderzoeken. · Controlerend onderzoek - Hiermee toon je aan dat er geen andere factor in het spel is Onderzoek aan ‘levend water’ · Organismen bestaan grotendeels uit water · Organismen houden hun watergehalte door verschillende processen op pijl. · Niet elk water is voor elk organisme geschikt
Diffusie: - Is het concentratieverschil van een stof in een ruimte gelijk maken: - Er vindt diffusie plaats zolang er een concentratieverschil is - Vb. Als je een sigaret aansteekt dan blijft de rook niet boven je sigaret hangen maar het verspreid zich over de gehele ruimte waar je je op dat moment bevind
Een cel - Heeft een celmembraan om ervoor te zorgen dan celstoffen niet zomaar uit de cel kunnen diffunderen - Diffusie kost de cel geen energie - Grote moleculen en geladen deeltjes kunnen alleen de membraan passeren d.m.v. actief transport - Actief transport kost de cel energie en stelt de cel instaat stoffen op nemen, zelfs als de concentratie van die stoffen buiten de cel groter is dan daarbinnen
Een membraam is: · Semi-permeabel/half doorlatend: - Dat water wel en opgeloste deeltjes niet ongehinderd door de membraan kunnen · Selectief-permeabel: - De werking van het celmembraan - Het membraan laat de ene stof wel door en de ander niet · Permeabel: - Alle opgeloste stoffen kunnen er ongehinderd doorheen
Osmotische waarde: - Is de concentratie opgeloste deeltjes - Als de osmotische waarde in een cel hoger is dan daar buiten zal water de cel ingaan - Hoe hoger de osmotische waarde, hoe lager de waterconcentratie - Een lage osmotische waarde buiten de cel betekent een hoge waterconcentratie: gevolg diffusie van water - Onder normale omstandigheden is de osmotische waarde van het vocht in de ruimtes in de celwanden lager dan die van het vacuolevocht (bij planten cellen) Osmose: - Is diffusie van water door een semi-permeabel membraan - Dan verplaatst water zich van een plaats met een lagere naar een plaats met een hogere osmotische waarde
Turgor en plasmolyse komen alleen bij plantencellen voor, doordat deze cellen een celwand hebben
Turgor: - Bij wateropname door osmose ontstaat er spanning in de cel doordat de celinhoud tegen de celwand aandrukt
Plasmolyse: - Dan verliest de cel veel water, waardoor de celinhoud zelfs kleiner word dan de omringende celwand. Het celmembraan zal losscheuren van de celwand - Dit gebeurt als planetencellen in een gebied komen waar de osmotische waarde hoger is dan binnen de plantencel
Dieren bezitten aanpassingen waardoor ze de osmotische waarde van hun lichaamsvloeistoffen en cellen weten te handhaven: Voorbeelden: - Beenvissen hebben een lagere osmotische waarde dan het zeewater, waardoor ze voortdurend water verliezen. Dit lossen ze op door zeewater te drinken en dat scheiden ze d.m.v actief transport via kieuwen en nieren weer uit. - Zeevogels (meeuwen) drinken ook zeewater. Zij scheiden het overtollige zout uit via de zoutklier boven hun snavel. - Zoutwater vissen lopen vol met water en verliezen lichaamszout. Dit probleem lossen ze op door veel, zeer verdunde urine te produceren. Hun zoutconcentratie houden ze op peil door actief zoutopname via kieuwen

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.