Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Van speelklok tot pierement

Beoordeling 7.7
Foto van een scholier
  • Tentoonstelling door een scholier
  • 2e klas vwo | 1576 woorden
  • 25 maart 2005
  • 43 keer beoordeeld
Cijfer 7.7
43 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Zaal 1 De rondleiding in het museum “Van Speelklok tot Pierement” begint in zaal 1, bij het carillon. De eerste automatische muziek kwam uit de kerktorens, waar het carillon werd gebruikt om met een melodie aan te duiden dat er een half uur of een uur verstreken is. Het carillon werd (en wordt nog steeds) bespeeld door een beiaardier, de werking ervan is te vergelijken met die van een piano. De beiaardier slaat met zijn vuisten of voeten een toets aan, waardoor een draad wordt aangetrokken. Aan die draad zit een hamer, die wanneer de draad aangetrokken wordt, tegen een klok slaat. In de 14e eeuw kwam men op het idee het carillon te laten spelen door middel van metalen pinnen die waren vastgeschroefd in een grote ijzeren trommel. Wanneer de trommel ronddraaide, drukten de pinnen de toetsen in. Daardoor ontstond een melodie. Een andere melodie kreeg men, door de speeltrommel te versteken; de metalen pinnen (die te vergelijken zijn met muzieknoten) worden dan op een andere plaats gezet. Een carillon wordt nog wel bespeeld door beiaardiers, maar vaak wordt de muziek gespeeld door een automatisch bespeelde carillon. Het volgende object is een speelklok, een minicarillon. In de 17e en 18e eeuw werden huiskamerklokken gemaakt met kleine carillons erin, om de hele en halve uren met een melodietje aankondigden. In plaats van een speeltrommel zat er in een speelklok een cilinder waarin de pinnetjes ingestoken waren. Dit werd voornamelijk gedaan door kinderen tot twaalf jaar, omdat hun vingers daar nog klein genoeg voor waren. De cilinder kon niet zoals in een torencarillon verstoken worden, maar wel verschoven, zodat hij verschillende melodietjes kon laten horen. In een speelklok zaten een soort fietsbellen, die net als bij het torencarillon werden aangeslagen door hamertjes. Een speelklok was een statussymbool, een symbool om aan te tonen wat voor een positie je hebt in de maatschappij. Het derde voorwerp is een speeldoos. In dat instrument zit een metalen kam, waarvan de tanden van lang naar kort lopen. De tandjes worden steeds korter, zodat er verschil in toonhoogte is. De lange tanden geven een lager geluid dan de korte tandjes. Om de klank van de tandjes te versterken, zit er een houten kistje omheen. De tandjes van de kam worden door de pinnetjes van de cilinder in beweging gebracht, waardoor er muziek ontstaat. Het idee van deze speeldoos komt van de Zwitserse horlogemaker Antoine Favre. Het was hem nooit gelukt om voor in een horloge het zelfde principe als in een speelklok te bouwen, met bellen en hamers, dus koos hij voor een veel kleinere kam en cilinder. Zijn uitvinding noemde hij ‘het carillon zonder bellen en hamers’. Het instrument was klein genoeg om in een zakhorloge te stoppen, bovendien was het goedkoop. De meer bekende speeldozen zijn houten kistjes waarin ook een metalen kam en een cilinder met pinnen zitten. Toen de speeldoos eenmaal bekend was, wilden steeds meer mensen er een hebben. Vooral in Zwitserland werden ongeveer honderd jaar geleden veel werkplaatsen opgezet waarin duizenden speeldozen werden gemaakt. Niet alleen in kleine, maar ook in grote kisten waar aparte tafels onder werden gemaakt, maar ook in speelgoed of in klokken. Zelfs in stoelen werden speeldozen gebouwd. Het enige probleem was dat cilinderspeeldozen maken nogal kostbaar was. Veel van de onderdelen moesten met de hand gemaakt worden, en daarom konden alleen rijke mensen een speeldoos betalen. Aan het eind van de vorige eeuw werd een uitvinding gedaan die het maken van speeldozen een stuk goedkoper maakte. Dat was de uitvinding van de metalen plaat met lipjes. Wanneer de plaat ronddraait, bespelen de lipjes de kam. Het voordeel van deze platen was, dat ze in grote hoeveelheden door een machine geponst konden worden. Dit ging sneller en was dan ook goedkoper dan de handgemaakte speeldozen. De platenspeeldoos ziet er een beetje uit als een grammofoon met elpees. In 1900 begon een fabrikant met het maken van extra grote platenspeeldozen, voor in restaurants en cafés. Door er een muntstuk in te werpen, kon je een plaat kiezen. Voor de Eerste Wereldoorlog werden er veel platenspeeldozen verkocht, maar door de oorlog stopte dit. Niemand had meer geld voor een luxeartikel als een platenspeeldoos. Na de oorlog was de grammofoonplaat zo goed ontwikkeld, dat het publiek de platenspeeldoos niet meer interessant vond. Hij raakte uit de mode. Zaal 2 Het eerste object in deze zaal is de reproductievleugel. De pianorol in dit instrument is vaak ingespeeld door beroemde pianisten of componisten, in dit geval door Paul Lösche (1920). De muziek van de rol is het meest geschikt om op te dansen of naar te luisteren. Het tweede instrument is het orchestrion, dat ook wel het achtste wereldwonder genoemd wordt. Het orchestrion is kort gezegd, een automatisch instrument, bedoeld voor openbare gelegenheden. Het bestaat uit meerdere instrumenten, die in één meubel zijn samengebracht en die door een gemeenschappelijk muziekprogramma worden bespeeld. De eerste orchestrions dateren van het begin van de 19de eeuw. Het hoogtepunt van de orchestrionbouw lag in de periode 1880-1930. Vooral door de opkomst van de pneumatische instrumenten zoals de pianola kreeg de orchestrion-productie vanaf ca. 1900 een enorme impuls met firma's als Imhoff & Muckle, Welte & Söhne, de gebroeders Weber, Hupfeld en Philipps. De snelheid van de strijkstok van het orchestrion hieronder varieert. Het gevolg voor de dynamiek is dat, wanneer de strijkstok harder rond draait, de muziek harder klinkt en wanneer het minder hard draait, de muziek zachter is. In de jaren '30 maakte de combinatie van economische malaise en de opkomst van radio en grammofoon een einde van het orchestrion-tijdperk.
Zaal 3 Meteen aan de rechterhand in zaal drie staan enkele buikorgels. Als eerste straatorgel was er het kanarieorgel, ook wel de serinet genoemd. Rond 1725 werd dit instrument voor het eerst naar buiten genomen, maar het geluid dat het produceerde was niet hard genoeg om groot publiek te trekken. Vandaar dat men in de tweede helft van de 18e eeuw het buikorgel maakte. Dit instrument maakte hardere muziek dan het kanarieorgel, maar was ook veel zwaarder, algauw woog het zo’n dertig kilo. Een orgeldraaier zette daarom op den duur een poot onder zijn orgel, en later een karretje. Orgeldraaiers zongen het liefst droevige liedjes, om de aandacht van de mensen te trekken. Zij hadden dan een doek bij zich, waar een soort stripverhaal op stond. Zo’n doek heette een smartlap, omdat er altijd een verhaal op stond waar alle ellende die men zich maar kon bedenken opstond. Op de smartlap in “Van Speelklok tot Pierement” staat het verhaal van het stille klooster. Het gaat over een klooster waar op een dag een soldaat binnen wordt gebracht. Zijn armen en benen heeft hij niet meer en hij bloedt verschrikkelijk. Hij sterft en uiteindelijk sterft zijn moeder ook van verdriet. Zaal 4 en 5 In de volgende twee zalen zijn draaiorgels en dansorgels te zien. Een draaiorgel is een orgel dat niet door mensenhanden maar door een muziekprogramma wordt bespeeld. Dat muziekprogramma kan een houten cilinder met pinnen zijn, een papieren rol met gaten of, zoals meestal gebruikelijk, een kartonnen boek met gaten. De allereerste draaiorgels bestonden al in de 16de eeuw – maar dan wel in een heel andere vorm dan het bekende pierement. Die oude draaiorgels waren iets heel bijzonders: alleen heel rijke mensen konden ze betalen. In het begin vond je ze dan ook alleen maar bij koningen, hertogen en graven. Meestal werd een orgel gebruikt in combinatie met een klok: op het hele en halve uur speelde het orgel automatisch. Zo’n klok wordt dan ook wel een orgelklok genoemd. In de loop van de 16de en 17de eeuw werden er steeds meer orgelklokken gemaakt. Ze werden goedkoper, en konden ook meer mensen zo’n instrument kopen. Er zijn heel beroemde componisten geweest die speciaal voor orgelklokken muziek hebben gecomponeerd. Händel bijvoorbeeld, en Haydn en Mozart. In de 19de eeuw is de orgelklok al iets heel gewoons. In het Zwarte Woud in Duitsland worden dan duizenden goedkope orgelklokken (in het Duits: Flötenuhren) gemaakt. Tegen die tijd was het trouwens lang niet meer vanzelfsprekend dat het draaiorgel altijd in combinatie met een uurwerk werd gebruikt. Het draaiorgel werd steeds meer als een echt muziekinstrument beschouwd. Vanaf het begin van de 18de eeuw was het draaiorgel niet alleen meer in de huiskamer, maar steeds meer op straat te horen. Het verschil tussen een draaiorgel en een pierement is niet groot. Een pierement heeft wielen, omdat het in danszalen stond. Een kermisorgel heeft dat niet en staat dan ook niet in een danszaal. Het verschil is ook aan het geluid te horen; een kermisorgel klinkt veel harder en scheller dan een pierement, omdat het de geluiden van de kermis moet overstemmen. Ten slotte zijn er de dansorgels. Daar zitten meer tierelantijnen aan, omdat het vroeger in danszalen stond. Een klein deel van het instrument maakt muziek, de rest is er alleen voor de sier. Draaiorgels werken op een orgelboek, uitgevonden in 1892. Een orgelboek is een lange strook zigzag gevouwen karton met een muziekprogramma erop. De uitvinding van het orgelboek was een erg belangrijke uitvinding, omdat deze goedkoper en sneller gemaakt kon worden dan een cilinder en bovendien veel langer kon spelen dan de cilinder, die na één omwenteling al was afgelopen. Hooguit kon de cilinder zijwaarts getrokken worden, waardoor er zes of acht melodieën te horen waren. Maar omdat het orgelboek goedkoper was en de orgeldraaier er daarom meer van kon kopen, én omdat het veel praktischer was, won het orgelboek het van de cilinder.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.