Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

DNA

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 1213 woorden
  • 22 februari 2005
  • 31 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
31 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Paragraaf 1 Van genotype tot fenotype Enzymen zijn eiwitten. Eiwitmolecuul: aan elkaar gekoppelde aminozuren (20)  De eigenschappen en werking liggen vast in het aantal aminozuren en de
Volgorde waarin ze zijn geordend.  Eiwitten worden gesynthetiseerd in de ribosomen  De volgorde wordt bepaald door de chromosomen in de celkern
DNA is desoxyribonucleïnezuur
DNA molecuul: cel, celkern, chromosoom, DNA-molecuul  2 ketens in de vorm van een dubbele helix(spiraal)  Keten bestaat uit aan elkaar gekoppelde nucleotiden  Nucleotide: fosfaatgroep, desoxyribose, stikstofbase  Vier stikstofbasen: Adenine i.c.m. Thymine -> (A+T) Cytosine i.cm. Guanine -> (C+G)  Basenparing Paragraaf 2 Mitose en celdeling Mitose is kerndeling  Celkern deelt zich in tweeën, er ontstaan twee dochtercellen.  Plasmagroei (toename cytoplasma) zorgt ervoor dat de dochtercel even groot wordt als de moedercel.  Interfase: periode tussen twee mitosen

DNA-replicatie: het chromosoom vormt een tweede draad, hierbij wordt het DNA-molecuul nauwkeurig gekopieerd.  De ketens gaan uit elkaar en losse basen in het cytoplasma, zorgen voor basenparing.  De ketens zijn: half nieuw en half oud -> 2 DNA-moleculen  Na replicatie bestaat een chromosoom uit 2 chromatiden.  Centromeer: plaats waar de chromatiden aan elkaar vast zitten. Mitose en DNA  Elke chromatiden gaat naar een dochtercel  Mitose: 2n-> 2n + 2n  Na mitose despiraliseren de chromosomen zich -> onzichtbaar
Celcyclus: mitose en de interfase  3 periodes in de interfase : G¹ fase, G² fase, S- fase  G¹ fase: de periode tussen de celdeling en de DNA-replicatie. In deze fase vindt o.a. plasmagroei plaats.  S fase: periode van DNA-replicatie  G² fase: de periode tussen DNA-replicatie en de mitose (M fase) Gº fase: In deze fase verkeren de cellen zich in rustfase Paragraaf 3 Ongeslachtelijke voortplanting Ongeslachtelijke voortplanting: een deel van een individu groeit uit tot een nieuw individu. Natuurlijke vormen
Deling: bij eencellige
Knol Bol
Wat is het ? Een verdikte stengel met veel reservevoedsel Verdikte bladeren met veel reservevoedsel
Waaruit bestaat het? Knoppen (ogen) Bolschijf met rokken en daarin knoppen
Hoe vindt O.V. plaat? Als je die ogen verwijdert komen hieruit uitlopen, waaruit de nieuwe plant groeit. Uit de eindknop ontstaat een plant. Ander knoppen ontwikkelen zich tot nieuwe bollen. Voorbeelden Aardappel Tulp
Kunstmatige vormen
Stekken: Stuk afsnijden van blad of stengel, waarna er zich op het snijvlak wortels ontwikkelen. Enten: Het vastzetten van takken op een afgeknipte onderstam, aan de takken komen dezelfde vruchten als aan de moederplant (onderstam) Kloon: groep van individuen die d.m.v. mitose en celdeling (ongeslachtelijke voortplanting) het zelfde genotype hebben als het organisme waaruit ze ontstaan zijn
Weefselkweek : Er wordt een stukje weefsel uit een gezonde plant gehaald, ontsmet en het wordt op een geschikte bodem met voedingstoffen gelegd

Callus: Deling van weefsel, ongedifferentieerde cellen
Embroyïden: Cellen gaan zich differentiëren en specialiseren Paragraaf 4 Meiose Geslachtelijke voortplanting: het versmelten van twee haploïde geslachtscellen
Meiose: een deling waarbij de chromosomen van een paar uit elkaar gaan
Meiose I (reductiedeling):Uit één diploïde cel, ontstaan twee haploïde cellen. Meiose II: Uit de twee haploïde cellen ontstaan vier haploïde cellen. Verloop van Meiose ♂ vier haploïde cellen ->vier zaadcellen ♀eicelmoedercel -> ongelijke cytoplasmaverdeling onder de cellen (eentje vrijwel alles) -> cytoplasma bevat voedingstoffen voor embryo -> ontstaat maar één eicel -> andere 3 worden poollichaampjes -> sterven Paragraaf 5 Geslachtelijke voortplanting Meiose I -> homologe chromosomen uit elkaar -> dochtercellen verschillende allelen. Recombinatie: het ontstaan van nieuwe combinaties van genen  door recombinatie ontstaat een grote diversiteit aan genotypen  grotere overlevingskansen  meer diversiteiten, passen zich makkelijker aan
Sommige organismen planten zich zowel geslachtelijk als ongeslachtelijk voort, bij slechte omstandigheden geven zij de voorkeur aan geslachtelijke voortplanting
Veredeling: organismen met het gunstigste genotype met elkaar kruisen dat je zeer sterke rassen verkrijgt.  Nadat een gunstig type bereikt is wordt klonering toegepast  Bij recombinatie kan de gunstigheid weer afnemen

Zuiverlijn: groep planten ontstaan door geslachtelijke voortplanting, die homozygoot zijn voor bepaalde, gunstige eigenschappen.  Dit wordt gedaan dmv zelfbestuiving  Plant is zaadvast
Fokzuiver: dieren die homozygoot zijn voor de gewenste eigenschappen. ->bastaarden (heterozygoot): nakomelingen van 2 verschillende rassen. Verdelen kan ervoor zorgen dat de genetische variatie afneemt! Paragraaf 6 De genetische code Alle cellen zijn ontstaan uit een ongespecialiseerde cel: zygote
Daardoor bevatten allen dezelfde: genen
Celdifferentiatie: de verschillen in cellen (ontstaan tijdens de klievensdelingen) Celspecialisatie: verschillende functies van een cel
Cel bevat dus alle genen, maar zijn niet allen actief. Bij functie van de cel horen genen deze zijn actief, de andere staan op niet-actief. Inductie: invloed van cellen op elkaar  bij embryonale ontwikkeling beïnvloeden andere cellen elkaar  door klievendeling ontstaat ongelijke cytoplasma verdeling  Celdifferentiatie
Determinatie: het vastleggen welke specialisatie een cel zal ondergaan  Uiteindelijke specialisatie wordt beïnvloed door hormonen
Inductie kan ook zorgen voor aopoptose (geprogrammeerde celdood).  Bijv. Vliezen van een embryo tussen vingers
RNA: ribonucleïnezuur  verschillende type RNA, waarvan mRNA/messenger RNA
Verschillen tussen DNA en RNA
DNA RNA
Twee nucleotide-ketens Één nucleotide-keten
Bevat de suiker: desyoxiribose Bevat de suiker: ribose

Stikstofbase: thymine Stikstofbase: uracil
Groter/Langer Kleiner/Korter
Template-streng: één nucleotide-keten die de erfelijke informatie bevat.  Hierlangs wordt RNA gevormd  Kan op verschillende loci van genen in het DNA-molecuul gebeuren.  Het RNA bevat een stukje informatie van het DNA (eiwitsynthese)  Laat los van DNA molecuul  RNA-molecuul -> via poriën kernmembraan-> ribosoom -> eiwitsynthese
Virussen  geen organisme (geen cellen, geen cyto/kernplasma)  bevat DNA/RNA  kunnen zich alleen voortplanten via een gastheer  molecuul nucleïnezuur is omgeven door eiwitmantel (capside)  gevarieerde vormen  sommige hebben nog een envelop(dikkere laag vetten en eiwitten) om de capside.  Ze kunnen ook celmembraan of kernmembraan als capside gebruiken
Bacteriofagen: virussen die bacteriën als gastheer gebruiken
Codon: een groepje drieopeenvolgende nucleotiden  Triplet  Er zijn 64 verschillende codons  Startcodon mRNA-molecuul: AUG  Stopcodons mRNA-molecuul: UAG, UAA, UGA Paragraaf 7 Mutaties DNA -> veel beschadiging -> herstel d.m.v. enzymen
Mutatie: een blijvende wijziging in de volgorde van de stikstofbasen  treedt alleen op bij een ingeschakeld gen  mutaties in lichaamscel geen grote gevolgen  wel grote uitwerkingen op: o eicelmoedercel/zaadcelmoedercel
o eicel/zaadcel
o zygote of cel van een embryo
Mutant: een individu waarbij een mutatie tot uiting komt in het fenotype
Wildtype: fenotype waarbij geen enkele mutatie waarneembaar is
Inteelt = incest  meer kans op mutaties met ernstige ziekten  zelfde recessieve genen geërfd

Resistentie: plaatsvinden van een gunstige mutatie
Mutageen: stoffen die aanzetten tot mutaties  röntgen, UV, radio-actieve straling
KANKER
Ongeremde celdeling -> tumor  goedaardig (zelfde weefsel, operatief verwijderen)  kwaadaardig
KANKER  cellen ongevoelig voor celdelingremmende stoffen  afwijkende cellen, functioneren slecht
Primaire tumor: operatief verwijderen (+ radiotherapie) Metastase: uitzaaiing
Secundaire tumor: ontstaan uit metastase, Chemotherapie/Cytostatica
Mutageen is vrijwel gelijk aan Carcinogeen Paragraaf 8 Erfelijkheidsonderzoek Prenatale diagnostiek: onderzoeken bij embryo’s en foetussen waarbij men eventuele afwijkingen kan vaststellen. Echoscopie -> echoscoop
Vlokkentest -> vlokkenweefsel
Vruchtwaterpuncite
Abortus provocatus
SYNDROOM VAN DOWN  trisomie 21  non-disjunctie: het niet uit elkaar gaan van de chromatiden Paragraaf 9 Biotechnologie Biotechnologie: tak van de biologie waarbij organismen worden gebruikt om producten te vervaardigen voor de mens. Polyploïde: colchicine beïnvloedt kern en celdeling -> chromatiden splitsen wel maar cellen delen niet -> daardoor polyploïde cellen -> plant nu veelvoud aantal chromosomen dan anders in lichaamscel -> meestal grotere bladeren, bloemen, vruchten. Recombinant-DNA-techniek: stukje DNA uit cellen van organisme te halen, eventueel veranderen en vervolgens in cel van ander organisme zetten. Genetische verandering/genetische manipulatie: de veranderingen die daardoor worden aangebracht. Transgeen: genetisch gemodificeerd organisme

Celfusietechniek: het laten versmelten van 2 cellen tot één (hybridecel)

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.