Hoofdstuk 1 en 2

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 9521 woorden
  • 13 december 2004
  • 7 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
7 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 1 Maatschappijleer: 1.1 Wat is communicatie? Er zijn meerdere vormen van communicatie. Je kunt communicatie definiëren als; het proces waarbij een zender, bedoeld of onbedoeld, een boodschap overbrengt aan een ontvanger. Communicatie is mogelijk met of zonder hulpmiddelen, met of zonder taal, met of zonder directe reactiemogelijkheid. Verschillende mogelijkheden van communicatie; De ‘zender’ en ‘ontvanger’ kunnen beide lijfelijk aanwezig zijn. Dan is er directe reactie feedback mogelijk en ‘zender’ en ‘ontvanger’ kunnen dus ook van functie wisselen. Z. en O. maken gebruik van een communicatiemiddel; soms is directe reactie mogelijk b.v telefoon, soms indirect b.v een brief. De Z. richt zich tot een groot publiek, vaak groot en anoniem, vrijwel geen reactie mogelijk. (zie ook blz. 13) De boodschap is de kern van het communicatieproces. De boodschap bevat informatie en als het goed is word daar goed/correct op gereageerd. Wanneer dat niet zo is; communicatiestoornis. Taal is ingewikkeld. Als er gesproken word is er sprake van verbale communicatie, als er iemand met zijn vinger op zijn voorhoofd tikt als jij door rood rijd is dat non-verbale communicatie. Non-verbale co. kan heel handig zijn, maar kan ook voor problemen zorgen. Als er hetzelfde in Spanje was gebeurd had die persoon je heel slim gevonden! Als je belt mis je het non verbale gedeelte. Bij telefoon gesprekken is sprake van een indirect vorm van co. Waarbij een technisch medium gebruik word gemaakt. Taal is eigenlijk ook een medium(= een middel om een boodschap over te brengen,) maar taal is geen technische. 1.2 Massacommunicatie Massaco. is een vorm van informatieoverdracht die niet op één persoon of bepaald publiek gericht is. Omschrijving van massaco. : massasco. Is een vorm van communicatie waarbij de zender met technische media in staat is om veel mensen te bereiken met een boodschap. Kenmerken van massamedia: De geboden informatie is openbaar en voor iedereen toegankelijk. De informatie die wordt overgebracht is in principe bedoeld voor een groot heterogeen en anoniem publiek. De relatie tussen degene die de informatie verstuurt en de ontvanger is van onpersoonlijke aard. Meestal verloopt de communicatie eenzijdig; directe feedback is bijna onmogelijk. De ontvanger kan hoogstens indirect en achteraf reageren. v.b van media; gedrukte media; kranten en tijdschriften, audiovisuele media radio en televisie. (doe nu eventueel nog een keer opdracht 26 van het hoofdstuk, ff oefenen!!)
2.1 Vier functies Nieuws; Kranten zijn bij uitstek media waar de informatie vooral uit nieuws bestaat. Ook de radio en tv maakt nieuws een belangrijk deel uit van het totale aanbod. Kijkcijfers bepalen wat er het best bekeken word en vaak is dat het achtuurjournaal, maar dat komt deels doordat er sprake is van ‘mengfunctie’ dat houdt in dat er vaak word gekeken vanwege reportages die leuk zijn om te zien. Amusement; Bij de commerciële tv zijn vermakelijke programma’s de hoofdmoot. Publieke zenders doen dit minder. Educatie; Programma’s waarin iets word uitgezonden dat leerzaam is, Teleac heeft zich hierin gespecialiseerd. Opinievorming; Talkshows en discussieprogramma’s zijn goed voorbeelden voor dit soort media, ook in de gedrukte vorm vind dit plaats. Vrijwel alle kranten hebben wel een sectie waarin lezers aan het woord zijn, vaak over maatschappelijke onderwerpen. Vaak kun je bij programma’s van mengfuncties spreken, veel programma’s bevatten dus meerdere functies. Dit is m.n bij de tv. 2.2 Politieke functies van de massamedia De massamedia is ook van dienst bij overheidsburger - verhouding. De politieke functies zijn; Woordvoerders- of spreekbuisfunctie. Dit houdt in dat de massamedia de in de maatschappij bestaande standpunten verwoorden. Veel gebruikt hierbij zijn enquêtes -> worden gepubliceerd in kranten -> geven weer hoe er over een bepaald probleem word gedacht -> naar aanleiding hiervan word vaak actie ondernomen door Tweede Kamer leden of betrokken bewindslieden. Informatieve functie. Zonder de massamedia zou het voor de overheid lastig worden om snel informatie te verspreiden; voor de burgers zou het ook lastig zijn om op de hoogte te blijven. Veel politieke debatten worden via kabelradio uitgezonden, en belangrijke debatten worden uitgezonden op tv, elke dag word er wel iets aan de politieke media gedaan. Ook nieuwe wetten en besluiten worden rechtsgeldig gemaakt door publicatie in het Staatsblad. Commentaarfunctie. Hierbij word bedoeld dat de massamedia commentaar leveren op politieke besluiten d.m.v direct en indirect; direct door publicatie van redactioneel commentaar, indirect door voor en tegen te publiceren. Onderzoeksfunctie. Niet alleen doorgeefluik ook word er onderzoek gedaan naar achtergronden, zeker als er twijfels zijn over de waarheid of dat er iets achtergehouden word. Controlerende functie. Vloeit voort uit de andere functies. De resultaten van beleid of juist het ontbreken daarvan geven aanleiding tot publicaties, die op hun beurt weer aanleiding kunnen zijn voor kritiek op dat beleid. Deze functies dragen er zorg voor dat zich weinig achter de schermen kan afspelen, waardoor de relatie tussen burgers en overheid doorzichtig blijft. Overigens gebruiken politici media soms als drukmiddel om een besluitvorming te beïnvloeden. Wat voor de algemene functies van massamedia geld, geld ook voor politieke functies namelijk dat ze in praktijk vaak vermengd zijn. 3.1 Visies Invloed van de massamedia door; Selectieve perceptie theorie
Agendatheorie
Injectienaaldtheorie
De aanhaaktheorie
Selectieve perceptie theorie; Gaat ervan uit dat het objectief waarnemen van informatie een illusie is. Ieder interpreteert info zodanig dat die past in zijn eigen referentiekader (= datgene dat je al weet, met inbegrip van eerder aangeleerde normen of gedragsregels en waarden, opvattingen enz.) In het algemeen stelt de theorie dat mensen hun waarnemingen (percepties) selecteren, waarbij hun voorkeur uitgaat naar feuten die passen bij hun normen en waarden. Info die daar niet bij past word niet, minder goed of vervormd aangenomen. Agendatheorie; Richt zich op de betekenis van de massamedia bij het bepalen van de publieke agenda, dat wil zeggen de onderwerpen die in het centrum staan van de aandacht van het grote publiek. Massamedia selecteren uit de enorme hoeveelheid beschikbare info onderwerpen. Injectienaaldtheorie; In deze theorie worden mensen gezien als weerloze passieve sponzen die kritiekloos de door de massamedia aangeboden info aanvaardt. De massa word volgespoten met info. Als dit echt zo is, dan is het mogelijk om de samenleving te indoctrineren. Als machthebbers de mogelijkheid hebben de massamedia te gebruiken als een propagandamachine, die stelselmatig alleen die info verstrekt die zij gewenst achten, dan kunnen zij het denken van de leden van de samenleving geheel beheersen en manipuleren. Aanhaaktheorie; Ook in deze theorie worden mensen bekeken alsof ze niet in staat zijn een oordeel te vormen over verschillende onderwerpen. Daarom sluiten ze zich aan bij het oordeel van mensen die ze betrouwbaar en terzake kundig achten. Men haakt dus aan bij de mening van iemand die men als een autoriteit beschouwt. 3.2 Invloed van de reclame op de consument Reclame is niet meer weg te denken, de meest indringende vorm van reclame is die via dagbladen, radio en televisie, daarvan is tv de opvallendste. Bedrijven geloven erg in reclame, ze besteden er namelijk erg veel geld aan. De massamedia zelf profiteren hier gigantisch van, commerciële zenders zijn zelfs bijna geheel afhankelijk van reclame inkomsten. Reclame makers laten hun product altijd maar van 1 kant zien; eenzijdige beïnvloeden. Een paar trucs van beïnvloeding; Gebruik maken van bekend heden. Gebruik van zogenaamde ‘wetenschappelijke’ termen. Moeilijke woorden waarvan de gemiddelde consument niet weet wat het betekent. (b.v xylitol) Gebruik maken van termen uit andere talen, m.n Engels ook wel Frans, want dat maakt indruk. (denk aan anti-aging system, crème hydratant of mega-pearls) Producten aan een bepaalde sfeer koppelen. (denk aan alcohol = gezellig) In spelen op specifieke gevoelens van de consument. (brandmelders, voor de veiligheid van het gezin) Muziek. Het beste wat een reclame maker kan bereiken is dat de consument het product herkent aan de melodie van de reclame. Trends, alle ‘light’ drankjes. Gerichte benadering, alleen mannen of vrouwen, leeftijd, inkomen. Humor in een reclame, houd de aandacht vast, riskant is dat de consument de grap herinnerd maar niet het product. Consument aan het woord laten (geacteerd of niet) doel is identificatie met de gebruiker. Het grootste succes is naast de muziek, dat de merknaam van het aangeprezen product een soortnaam wordt. (Mars, Maggi) Op de vraag waarom de ene spot of reclamecampagne effectiever is dan de andere is geen duidelijk antwoord te geven. Soms zijn reclames irritant maar kennelijk geeft dat net zoveel naamsbekendheid als een niet irritante reclame. Die naamsbekendheid is wél een belangrijke factor bij keuze van producten, blijkt uit koopgedrag, daarbij doet het er schijnbaar niet toe hoe het aan die bekendheid is gekomen.
3.3 Waarden en normen Elke gemeenschap ontwikkelt waarden en normen, die samen de cultuur van die gemeenschap of samenleving vormen. Met waarden worden opvattingen aangeduid over goed en kwaad, lelijk en mooi, gepaste en ongepaste omgangsvormen enz. Normen zijn gedragsregels, gebaseerd op die waarden. In elke gemeenschap (bijvoorbeeld een nationale samenleving als die van Nederland, maar ook kleinere, zoals het gezin, een vriendenkring, de school of een sportvereniging) gelden weer andere waarden en normen. Om, als individu, binnen elke gemeenschap te kunnen functioneren moet je je waarden en normen daarvan eigen maken.(= socialisatie: de overdracht van waarden en normen) Elke samenlevingsvorm kent socialisatieprocessen. De opvoeding van kinderen binnen een gezin is daarvan het duidelijkste voorbeeld. Socialisatie bestaat deels uit aanpassing: als je deel uit wilt maken van een bepaalde gemeenschap zal je je moeten aanpassen aan de daarin geldende waarden en normen. Het aanpassingsproces begint vaak met imitatie. Het individu imiteert het gedrag van de leden van die groep waar het graag bij wil horen, bijvoorbeeld door zich net zo te kleden of door bepaalde woorden en uitdrukkingen te gebruiken.(Zoals de enorme verscheidenheid aan jeugdsubculturen die bij verschillende stromingen in de popmuziek horen.) De massamedia (vooral televisie) zijn bronnen van socialisatie en beïnvloeden hun publiek. (denk aan de clips van MTV en TMF) 3.4 De invloed van televisiegeweld Sinds het begin van het televisietijdperk is ‘geweld op televisie’ al een discussiepunt geweest. Met agressief gedrag wordt gedrag bedoeld dat bewust gericht is op het toebrengen van schade aan anderen of aan zaken die aan anderen toebehoren. Deze agressie kan fysiek en niet-fysiek geweld zijn (in de vorm van psychische druk.) Soms word agressie gebruikt als
middel om een bepaald doel te bereiken
Om bepaald gedrag bij anderen af te dwingen
Of kan er sprake zijn van agressie om agressie (louter vertoon van macht) De conclusies van de onderzoeken naar de relatie tussen televisiegeweld en agressief gedrag lopen ver uiteen. Drie verschillende meningen over de relatie tussen televisiegeweld en agressief gedrag: De reductiethese: wijzen vooral op de socialiserende rol van de televisie. Dus doordat kinderen naar televisiegeweld kijken, proberen ze dit juist te vermijden. ‘Kinderen worden opgevoed door de televisie.’ De geen-effectthese: Halloran (een Britse socioloog) komt tot de conclusie dat de invloed van televisiegeweld over het algemeen verwaarloosbaar is.’Agressief gedrag is geen gevolg van geweld op televisie.’ De stimulatiethese: vooral in de psychologie komt men tot de conclusie dat het zien van geweld op televisie agressief gedrag tot gevolg kan hebben. ‘Kinderen kunnen tot de conclusie komen dat agressief geweld kan lonen.’ Relatie tussen soorten geweld en agressie
Volgens de aanhangers van de stimulatiesynthese is er een relatie tussen soorten geweld en agressie. Uit hun onderzoek blijkt namelijk dat, als geweld realistisch word vertoond, de kijkers sneller beïnvloed worden. Ondanks alle onderzoeken blijven nog enkele vragen onbeantwoord: Waarom worden er verschillen geconstateerd in agressief gedrag tussen jongens en meisjes? Is er alleen sprake van korte termijneffecten of zijn er ook effecten op langere termijn? Wat is de invloed bij volwassenen? Sommige onderzoekers denken dat er zelfs een relatie bestaat tussen slaapstoornissen en zelfdodingen met geweld op televisie. Beleid
Opvoeddeskundigen, ouders en de overheid vinden dat er wat gedaan moet worden aan geweld op tv. Er zijn richtlijnen gekomen, een van deze richtlijnen is bijvoorbeeld dat geweldsscènes voor 21.00 uur vermeden moeten worden. Het Commissariaat voor de Media moet toezien op de naleving van de richtlijnen.
PARAGRAAF 4: WELKE MEDIA HEBBEN DE MEESTE INVLOED? Om veel invloed te kunnen hebben moet een groot publiek bereikt worden. De geboden informatie wordt dus in principe gericht op een groot heterogeen en anoniem publiek. 4.1 De krant De krant is het oudste massamedium. Ontstond in 1450, na de uitvinding van de boekdrukkunst in Duitsland. In de eerste periodieken (kranten, in 1619) stonden vooral berichten over de handel van verschillende goederen op de markten en beurzen. Soms kwamen er ook politieke berichten in voor. Maar dat werd goed gecensureerd om het politieke kritiek de kop in te drukken. Persvrijheid
Het duurde tot 1848 voordat het recht van persvrijheid in de Nederlandse grondwet werd opgenomen. Persvrijheid is een belangrijke voorwaarde voor een democratie. Journalisten mochten vanaf die tijd informatie verspreiden, daarvoor moet de overheid in openbaarheid functioneren. En de overheid moet de gewenste informatie ter beschikking stellen. Een groter publiek
Ook na 1948 werd de krant nog niet direct een massamedium. Dit kwam doordat de kranten te duur waren doordat er hoge belasting op geheven werd. Een belangrijke stap was het afschaffen van het zogenaamde dagbladzegel in 1869. De prijs zakte later nog verder dankzij de nieuwe druktechnieken en dankzij de reclame (dat was nu ook een inkomstenbron). Ook de verbetering van de infrastructuur zorgde ervoor dat de kranten sneller bij de lezers kwamen. Een belangrijke factor bij de ontwikkeling van de krant tot massamedium was de politieke emancipatie van de bevolking. Er ontstonden politieke partijen en vakbonden. Daardoor groeide het politieke bewustzijn en dus de vraag naar informatie over politieke en maatschappelijke ontwikkelingen bij brede lagen van de bevolking. Pluriformiteit en verzuiling
Een kenmerk van de pers in een modern democratisch land is de pluriformiteit (= veelvormigheid). De verscheidenheid aan opinies en politieke beginselen leiden tot verscheidenheid in pers en dus ook tot veel verschillende dagbladen. De verzuiling in Nederland in de twintigste eeuw gaf de pluriformiteit een geheel eigen gezicht. Er kwam een: protestants-christelijke zuil
katholieke zuil
sociaal-democratische zuil
liberaal-conservatieve zuil. Nederland bestond nu in feite uit vier samenlevingen met ieder hun eigen scholen, politieke partijen, eigen omroepen, vakbonden en ook hun eigen kranten. Vanaf ongeveer jaren ’60 brokkelden de muren tussen de zuilen af. Oorzaken daarvan zijn: Het voortgaande proces van deconfessionalisering
Ontkerkelijking
Doorbreking van autoritaire maatschappelijke structuren in de jaren ‘60
Verschillende soorten dagbladen

Sommige dagbladen richten zich nog steeds op doelgroepen van lezers met een specifieke levensbeschouwelijke overtuiging. De Trouw heeft een lezerspubliek dat overwegend protestants-christelijk is
Het Reformatorisch Dagblad en het Nederlands Dagblad richten zich op orthodox- protestantse lezers
De Volkskrant was tijdens de verzuiling een katholiek dagblad. Nu is de Volkskrant een progressief linkse krant, met als tegenhanger de meer behoudende Telegraaf. Je kunt kranten ook indelen in kwaliteitskranten (Trouw, NRC-Handelsblad) en populaire kranten (Telegraaf). Een kwaliteitskrant richt zich verhoudingsgewijs veel meer op politiek en cultureel nieuws. Populaire kranten zullen meer aandacht schenken aan het populaire roddelnieuws. GPD = Gemeenschappelijke Persdienst (verzorgt de landelijke en internationale verslaggeving voor regionale dagbladen) Nieuwsbronnen
Een krant verkrijgt zijn nieuws uit verschillende bronnen: Vaste journalisten zoals: Sportverslaggevers
Buitenlandse correspondenten
Reporters
Freelancers (worden per artikel betaald) Nieuws via grote persbureaus: ANP (Algemeen Nederlands Persbureau) Agence France Press (Frankrijk) Reuter (Groot –Brittannie) Inkomsten
Uitgevers van dagbladen halen hun inkomsten maar deels uit het abonnementsgeld en de opbrengst van losse verkoop. Bijna driekwart van de inkomsten bestaat uit de verkoop van advertentieruimte. Doordat in 1967 de mogelijkheid kwam om via de STER op televisie te adverteren, gingen veel dagbladen weg of werden overgenomen. Om dit tegen te gaan kwam een deel van de STER-opbrengsten ten goede aan de krantenuitgevers. Het bedrijfsfonds voor de pers verdeelt die gelden. 4.2 Weekbladen en andere tijdschriften Indeling tijdschriften

Opinieweekbladen
Gezinsbladen en sensatiepers
Wetenschappelijke, populair-wetenschappelijke en hobbybladen
Opinieweekbladen
De opinieweekbladen leveren ook nieuws, vooral op politiek en cultureel gebied. De opiniebladen zijn niet gebonden aan een politieke partij maar hebben toch vrijwel allemaal een politieke signatuur. Voorbeelden van opinieweekbladen: Vrij Nederland, Elsevier, HP/De Tijd
De belangrijkste: De groene Amsterdammer en Hervormd Nederland. Gezinsbladen en de sensatiepers
Vergeleken met omringende landen, kwam Nederland pas laat met een echte sensatiepers. Voorbeelden: Panorama, Nieuwe Revu, Weekend en Privé. 4.3 Radio en Televisie De radio
Radio werd uitgevonden aan het einde van de negentiende eeuw. In november 1916 vond in Nederland de eerste radio uitzending plaats. Daarna volgden al snel verzuilde omroepen. De NCRV kwam als eerst in 1924. Daarna volgden de VARA, KRO, VPRO en de AVRO. De opkomst van de televisie
In 1951 waren de eerste televisie-uitzendingen, binnen enkele jaren ontwikkelden de verzuilde radio-omroepen ook verzuilde televisieomroepen. Doordat zij beschermd werden door de toenmalige Omroepwet hoefden zij niet bang te zijn voor concurrentie want het omroepbolwerk Hilversum was niet toegankelijk voor andere dan de gevestigde omroepverenigingen. Later volgde ook de TROS, de eerste omroep die niet aan een zuil gebonden is. Een nieuw omroepbestel
Door het succes van de TROS, en iets later Veronica hielden de mensen zich niet meer bij hun eigen verzuilde omroep. De verzuilde omroepen gingen nu ook meer aandacht besteden aan amusementsprogramma’s. En gingen minder aandacht besteden aan programma’s die hun eigen levensbeschouwelijke identiteit benadrukten. De omroepen functioneerden binnen het kader van het oude omroepbestel dat via de mediawet van 1988 door de overheid werd gereguleerd. Deze wet stelde een aantal eisen aan de zendgemachtigde publieke omroepen: Een omroep diende een bepaalde culturele, maatschappelijke of geestelijke samenleving te vertegenwoordigen en niet gericht te zijn op het maken van winst. Een omroep diende gevarieerde programma’s aan te bieden: 25% informatieve programma’s, 25% culturele programma’s, 5% educatieve programma’s, 25% amusement en 20% mocht vrij worden ingevuld. Een omroep diende tenminste 150.000 leden te hebben. Omroepen die aan deze eisen voldeden kregen een financiële bijdrage, die gefinancierd werd uit de kijk- en luistergelden. Het Commissariaat zag toe op het naleven van de eisen. Maar er bleven toch omroeppen die niet wilden voldoen aan de eisen en haalden hun winst uit reclameopbrengsten. Kabelmaatschappijen

Door de komst van kabelmaatschappijen kwamen er tientallen zenders bij. Kabelmaatschappijen halen zenders van de satellieten en kunnen dus uit een aanbod kiezen van de hele wereld. Maar ze zijn verplicht om publieke Nederlandse en Nederlandstalige Belgische zenders door te geven, maar verder zijn ze vrij in de samenstelling van hun pakket. Er zijn nu ook zenders die zich specialiseren in bepaalde programma’s. (Denk hierbij aan Discovery Channel die zich specialiseert in populair-wetenschappelijke programma’s) Tijdens het eerste kabinet Kok (1994/1998) werd besloten dat de mediawet aangepast moest worden door al de ontwikkelingen. PARAGRAAF 5: DE NIEUWSTE ONTWIKKELINGEN OP MEDIAGEBIED Deelvraag: Welke ontwikkelingen op mediagebied zijn er te verwachten? 5.1 Telefonie Er is tegenwoordig hevige concurrentie op het terrein van telefonie. Dat komt door de privatisering van KPN (toen: PTT) die een einde maakte aan de monopolie. 5.2 Dagbladen De dagbladen van tegenwoordig hebben websites met actuele informatie en via e-mail kunnen de lezers met de krant in contact treden. 5.3 De radio De radio heeft tegenwoordig het probleem van beperkte etherruimte. Er zijn meer aanbieders dan beschikbare etherfrequenties. De overheid geeft als criteria dat de zender iets moet toevoegen aan het al bestaande aanbod. 5.4 Televisie De commerciële televisie loopt goed. Reality-tv en Emotie-tv zijn grote publiekstrekkers geworden. Wat een mogelijkheid in de toekomst zou kunnen zijn is het onder Nederlands toezicht plaatsen van buitenlandse zenders die zich op ons land richten. 5.5 Internet De komst van Internet betekende onder andere een enorme uitbreiding van de mogelijkheid tot uitoefening van het recht op de vrijheid van meningsuiting. Met een keerzijde daarvan worden we inmiddels ook geconfronteerd. (Verspreiding van kinderporno en racistische propaganda) Internationale afspraken om dit tegen te gaan zijn er nog niet.
H2 politieke besluitvorming Oriëntatie
Iedereen krijgt met politiek te maken, of je dat nu leuk vindt of niet. Alleen als je weet hoe de Nederlandse politiek werkt, kun je meepraten, een eigen keuze maken en die keuze verdedigen. De hoofdvraag van dit hoofdstuk: Hoe worden in de Nederlandse democratie politieke besluiten genomen? We krijgen in dit hoofdstuk te maken met de politieke structuur, politieke cultuur en politiek actoren: - Onder politieke structuur verstaan we de min of meer duurzame verhoudingen tussen organisaties en groepen in de politiek en de regels van de besluitvorming. - Bij politieke cultuur gaat het om de politieke opvattingen en de manier waarop mensen met elkaar omgaan in de politiek. - Politieke actoren zijn mensen, groepen en organisaties (bijv. partijen en actiegroepen) die handelend optreden in de politiek. § 1 Democratie Nederland is een democratisch land. Deelvraag: Wat is een (parlementaire) democratie? Wetten en staat
Overal hebben mensen regels gemaakt om het samenleven mogelijk te maken. Veel regels zijn nergens vastgelegd. Sommige regels worden zo belangrijk gevonden dat iedereen zich eraan moet houden. Bij overtreding van die regels grijpen politie en rechter in. Als de maatschappij veranderd komen er nieuwe regels bij. Wetten: voor iedereen geldende regels. Regels gelden binnen een bepaald land. In plaats van een land kunnen we ook spreken van de Nederlandse staat. Een staat heeft drie kenmerken: er is een precies afgebakerd grondgebied. De grenzen daarvan zijn in de loop van de tijd ontstaan door natuurlijke barrières, oorlogen en huwelijken tussen koningshuizen. Binnen dat gebied woont een bevolking, die vaak veel gemeenschappelijks heeft, zoals een geschiedenis, een cultuur en een taal. De staat, ook wel overheid genoemd, heeft binnen dat gebied het hoogste gezag. Dat betekent dat de overheid met fysiek geweld mag optreden. De overheid beschikt over macht, omdat zij burgers via straffen kan dwingen zich aan de wetten te houden. We spreken van gezag als die macht als juist en redelijk word aanvaard. Overheidsgezag omvat altijd macht: de mogelijkheid om mensen te straffen of te dwingen. Maar de overheid kan niet alleen werken op basis van macht. De overheid functioneert grotendeels omdat de burgers haar optreden als juist en redelijk ervaren. Belangen, conflicten, politiek en beleid
Mensen verschillen op veel punten van elkaar. Als die groepen hebben verschillende belangen. Zo doen talloze groepen een beroep op de staat, op de OH. Zij vragen dat de staat het belastingsgeld anders verdeelt en nieuwe, dwingende regels(Wetten) opstelt. De staat verdeelt niet alleen gels, maar zorgt er ook voor dat conflicten tussen verschillende groepen binnen de perken blijven en niet met geweld worden uitgevochten. Zo mag men wel staken maar elkaar niet fysiek bedreigen. Ook kan de rechter na verloop van tijd de staking verbieden omdat hij de schade voor ander mensen te groot vindt. Zulke conflicten en regels hebben een politiek karakter. Met politiek bedoelen we alles wat te maken heeft met de OH: hoe komen besluiten en wetten tot stand? Wie hebben daar belang bij? Wie heeft de meeste invloed? Wat houden die besluiten in en wat zijn de effecten van die besluiten? De OH en andere organisaties voeren een beleid. Beleid voeren betekent proberen een bepaald doel te bereiken door het doelgericht gebruik van bepaalde middelen. (Als iedereen het eens is over en doel zijn er vaak meningsverschillen over wat de meest effectieve middelen zijn) Democratie en dictatuur
De rol van de bevolking kan bij het nemen van besluiten sterk verschillen. Bij een dictatuur heeft vaak één persoon of een kleine groep mensen de macht in handen. De inwoners hebben weinig rechten, maar voornamelijk plichten. Zij zijn onderdanen, ondergeschikt aan de staat. Hun mening wordt niet gevraagd. Bij een democratie kunnen de inwoners van een land wel invloed uitoefenen op de besluiten. Ook mogen ze zeggen en schrijven dat de OH het verkeerd doet en anders moet handelen. De bewoners zijn dus geen ondergeschikte onderdanen mar burgers, die naast plichten ook rechten hebben. Nl kent een democratisch stelsel en wij vinden onze rechten en vrijheden heel gewoon. Toch is democratie niet van zelfsprekend. Momenteel leeft bijna de helft van de wereldbevolking niet in een democratie, maar in een dictatuur. Kenmerken van de democratie
Democratie is van oorspong een Grieks woord dat betekent dat het volk heerst. In landen met miljoenen inwoners heerst het volk echte niet rechtstreeks maar via vertegenwoordigers. We noemen dat indirecte of vertegenwoordigende democratie. Alleen bij kleine aantallen mensen is directe democratie mogelijk. De democratische landen kennen allemaal een vertegenwoordigend stelsel. Wel mag in veel landen de bevolking af en toe via een volksstemming/referendum rechtstreeks beslissen over een belangrijke kwestie. (In NL niet zie 6.2) In een democratie staan centraal: Gelijkheid: alle burgers hebben gelijke rechten, eer mag niet worden gediscrimineerd. Vrijheid: de burgers moeten hun eigen leven kunnen inrichten zoals zij dat willen. Zolang zij daarmee de vrijheid van andere burgers niet schaden, mag de overheid die vrijheid niet beperken. Belangrijkste kenmerken van een (vertegenwoordigende) democratie zijn: Algemeen kiesrecht: alle volwassen mannen en vrouwen mogen stemmen. Regelmatige verkiezingen: in NL kiezen de burgers elke vier jaar leden van een volksvertegenwoordiging of parlement. Zo’n parlement neemt besluiten over wetten en controleert de regering. De regering is het dagelijks bestuur van het land en kan alleen blijven regeren zolang zij het vertrouwen heeft van de meerderheid van het parlement. Vrijheid van meningsuiting: mensen kunnen vrij hun mening geven zonder dat de regering dat onmogelijk maakt. Daardoor kunnen de burgers verschillende standpunten horen en een eigen mening vormen. Er zij wel grenzen aan de vrijheid bijvoorbeeld bij belediging van personen, maar de regering mag nooit publicaties of uitzendingen verbieden. Dat mag alleen de onafhankelijke rechter, die niet onder controle van de regering staat. Vrijheid van vereniging en vergadering: iedereen mag een vereniging oprichten van mensen met dezelfde ideeën of belangen. Machtenscheiding. Zie paragraaf 2.1

Zonder deze punten kun je niet van een democratie spreken. Toch blijft er een risico dat machtige groepen in de maatschappij, de regering, ambtenaren of een meerderheid van het parlement in het parlement rechten en vrijheden ontnemen aan mensen met een afwijkende godsdienst, ‘afwijkende’ politieke opvattingen of een uitkering. Daarom is een goede democratie ook een rechtsstaat. Dat betekend grofweg dat belangrijke rechten van alle burgers garandeert zijn en dat iedereen zich aan de wetten moet houden, ook de OH. Sociale voorwaarden voor democratie
Democratie blijkt een moeilijk stelsel. Allen het invoeren van democratische regels is niet genoeg. Die regels werken alleen goed onder bepaalde maatschappelijke omstandigheden. Dat noemen we sociale voorwaarden voor democratie. De kans dat het met een democratie goed gaat is groot als: er sprake is van een gunstige sociaal-economische ontwikkeling. Dan kunnen de lonen en de winsten omhoog en is er werk voor vrijwel iedereen. Er hoeft geen keiharde strijd gevoerd te worden . mensen zullen positief over het democratisch stelsel denken. Er is een zekere mate van sociaal-economische gelijkheid bestaat. Bij grote ongelijkheid in opleiding, inkomen en kanzen kan de bovenlaag gemakkelijk contact leggen met de regering, een krant oprichten en advertenties betalen. Mensen met erg lage inkomens hebben al die mogelijkheden niet en kunnen dus veel minder invloed uitoefenen op de besluiten. Velen van hen zullen zich van de politiek afkeren, omdat ze niet serieus worden genomen. Er is sprake van een democratische politieke cultuur. Dat betekend dat conflicten worden beslecht door verkiezingen, gesprekken, onderhandelingen en ander niet-gewelddadige middelen, zoals demonstraties en stakingen. Ook is tolerantie belangrijk. Mensen moeten ruimte geven aan meningen waar zij het niet mee eens zijn. Een regering moet kritiek niet verbieden, maar toelaten. Zo’n houding groeit meestal geleidelijk. Na een zekere tijd kunnen we dan spreken van een democratische traditie. NL heeft een sterke democratische traditie. Er is hier weinig politieke geweld. Een democratische cultuur betekend ook dat de meerderheid rekening houdt met de rechten en belangen van minderheden. Burgers hebben zich verenigd in organisaties op grond van ideeën of belangen. (bijv. vakbonden, kerken) Via zulke groepen kunnen burgers ook buiten de verkiezingen om invloed uitoefenen op de politiek. Militairen geen invloed hebben op de politiek militairen kunnen door geweld te gebruiken of te dreigen met geweld democratisch genomen besluiten ongedaan maken. in gevestigde democratieën zoals NL gehoorzamen de militairen aan de democratische besluitvorming. De staat goed functioneert, goede diensten verleent (dus zorgt voor wegen, ziekenhuizen, scholen en veiligheid) en niet te veel de belangen van één grope behartigd. Dan hebben mensen vertrouwen dat conflicten op democratische wijze opgelost kunnen worden. De staat moet zijn eigen wetten kunnen uitvoeren en tegelijkertijd ruimte laten voor kritiek. Er geen hevige conflicten zijn tussen etnische groepen of mensen van verschillende godsdiensten. Bij zulke conflicten blijft van de tolerantie niets over. De vrijheid van mensen van een andere groep of godsdienst wordt aangetast, er wordt geweld gebruikt en militairen raken in het conflict betrokken. Dan gaat het meetsla ook slecht met de economie, functioneert de staat slecht en gooit de regering mensen met afwijkende meningen in de gevangenis. Levensbeschouwelijk draagvlak voor de democratie. Zie blz. 63. daar wordt een voorbeeld gegeven van een land waar de democratie nog niet zo goed. Ik wist eerlijk gezegd niet zo goed of dat echt belangrijk is om te leren???? § 2 Rechtsstaat Een goede democratie is altijd een rechtsstaat waar de mensenrechten worden gerespecteerd. Deelvraag: Wat is een rechtsstaat en wat zijn mensenrechten? 2.1 Kenmerken van de rechtsstaat we kunnen pas van een volwaardige democratie spraken als er sprak is van een rechtsstaat. Kenmerken daarvan zijn: alle burgers hebben gelijke rechten. Dat in NL in artikel 1 van de grondwet. Deze gelijke rechten moeten in de praktijk worden nageleefd. Niet allen burgers mar ook de OH moet zich aan de wetten houden. Dat is een belangrijk verschil met een dictatuur. In een rechtsstaat kan een burger een proces beginnen tegen de OH en zo’n proces winnen. Er bestaat een machtenscheiding tussen: - De wetgevende macht, die de wetten maakt: meestal het parlement, vaak samen met de regering. - De uitvoerende macht, die zorgt dat de wetten worden uitgevoerd: de regering en de ambtenaren. - de rechtelijke macht, die optreedt als de wetten worden overtreden: de rechters. In dictaturen bestaat in de praktijk geen machtenscheiding. Daar door komen de burgers weerloos tegenover een almachtige staat te staan. Heel belangrijk is de onafhankelijkheid van rechters. Zij worden voor het leven benoemd en kunnen niet ontslagen worden door de regering. In de grondwet en internationale verdragen zijn de belangrijkste grondrechten opgenomen. Die perken de macht van de OH tegen over de burger in. In de grondwet staan de belangrijkste regels van een staat.om te voorkomen dan belangrijke regels en grondrechten in een opwelling door een toevallige meerderheid in het parlement worden veranderd, is voor een grondwetswijziging een tweederde meerderheid nodig. Ook moet er 2x over gestemd worden, een keer voor en een keer na de verkiezingen. 2.2 Mensenrechten De grondrechten worden ook vaak mensenrechten genoemd. Daarbij wordt onderscheid
gemaakt tussen klassieke (individuele) mensenrechten en sociale mensenrechten. Beide soorten staan in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties uit 1948 en de grondwetten van veel landen. De belangrijkste klassieke grondrechten in de Nederlandse grondwet zijn: vrijheid van godsdienst
vrijheid van drukpers/meningsuiting
vrijheid van vereniging, vergadering en demonstratie

onaantastbaarheid van het lichaam (politie mag onder geen enkele omstandigheid mensen mishandelen of martelen) bescherming tegen willekeurig huiszoeking
brief-, telefoon- en telegraafgeheim
Deze grondrechten stellen grenzen aan het optreden van de OH. Burgers kunnen zich op deze grondrechten beroepen als ze vinden dat de OH haar eigen regels heeft overtreden. Als burgers iets onterecht vinden kunnen ze naar de rechter stappen. Als de rechter de klacht terecht vind. Kan hij bepalen dat de staat aan de burgers een schadeloosstelling betaalt of andere maatregelen moet nemen. Naast deze klassieke mensenrechten zijn er sociale mensenrechten, zoals het recht op eten, onderdak, werk, onderwijs en gezondheidszorg. Een deel daarvan staat pas sinds kort in de grondwet. Volgens de grondwet zijn al deze onderwerpen ‘voorwerp van zorg’ van de OH . dat is een aansporing voor een actief beleid, maar individuele burgers kunnen daaraan geen rechten ontlenen. (bijv. burgers kunnen niet naar de rechter stappen en van de OH een baan eisen als men werkloos is.) Vergeleken met veel ander landen is het in NL redelijk gesteld met de mensenrechten.de verschillende overheidsorganen beseffen het belang van de rechtsstaat. Toch loopt ook in NL niet alles zo als het hoort. Zo zijn er bijvoorbeeld regelmatig klachten over te hardhandig optreden van de politie. Daarnaast is het de vraag of met de talloze gegevens over burgers in computerbestanden de privacy nog wel voldoende wordt gewaarborgd. § 3 Politieke stromingen en partijen Deelvraag: wat zijn de belangrijkste politieke opvattingen en welke partijen horen bij die opvattingen? 3.1 Belangen, ideologieën, partijen. Bij algemeen belang gaat het over welvaart, veiligheid, onderwijs en gezondheidszorg. Bij zulke kwesties hebben mensen verschillende belangen. Daarnaast heeft men verschillende opvattingen over hoe de maatschappij het beste georganiseerd kan worden. Dat leidt tot uitlopende ideeën over het ‘algemeen belang’. Zulke opvattingen over hoe de maatschappij moet functioneren en in de toekomst moet functioneren noemen we ideologieën. Mensen met dezelfde ideologie vormen een politieke stroming. In een democratie kunnen aanhangers van een bepaalde ideologie zich verenigingen in een politieke partij. Dat is een georganiseerde groep mensen die: ideeën heeft over alle belangrijke beleidsterreinen, dus niet allen economie, maar ook gezondheidszorg, uitkeringen enz. die ideeën samen worden het programma genoemd. Kandidaten stelt bij de verkiezingen. Men hoopt dat veel kandidaten van de partij gekozen worden, zodat de partij veel kans krijgt om haar programma uit te voeren. Politieke partijen zijn belangrijke politieke actoren. Soms zijn er binnen 1 politieke ideologie of stroming meerder politieke partijen. De drie belangrijkste stromingen in de Nederlandse politiek zijn: liberalisme, socialisme en christen-democratie. Vaak worden politieke stromingen en partijen ingedeeld in links en rechts. Linkse partijen willen dat de Oh actief ingrijpt om de sociale ongelijkheid te verminderen. Ze hechten sterk aan gelijke kansen. Rechts vreest dat de vrijheid van mensen in gevaar komt als de Oh zich teveel met sociaal-economische zaken bemoeit. Dat kan beter aan de mensen zelf en aan de markt worden overgelaten. Op sociaal-economisch gebied zijn socialisten links en liberalen rechts. Tussen links en rechts bevind zich het politiek midden of centrum. 3.2 Liberalisme Het liberalisme hecht sterk aan vrijheid. Ieder individu moet zoveel mogelijk zijn eigen leven kunnen inrichten en is daarvoor zelf verantwoordelijk. Ze vinden ook dat mensen moeten kunnen kiezen voor abortus en euthanasie. Ook op economisch gebied vinden ze vrijheid belangrijk. Liberalen menen dat mensen goed weten wat hun eigen belangen zij. Als iedereen die nastreeft zonder darbij de wetten te overtreden zal dat uiteindelijk het beste zijn voor iedereen. Maar de Oh heeft wel een aantal taken: zorgen voor veiligheid, infrastructuur, onderwijs en gezondheidszorg.Voor uitkeringen maar die mogen niet te hoog zijn want dat leidt tot misbruik en dat stimuleert mensen niet om op eigen benen te staan. De grote liberale partij is de VVD (volkspartij voor Vrijheid en Democratie). Ook D66 wordt vaak een liberale partij genoemd. De D66 hecht veel belang aan de rechten van het individu. Maar de partij wil zich niet baseren op een politieke ideologie. In de praktijk is de D66 voor wat meer overheidsbemoeienis op sociaal-economisch gebied dan de VVD. Daarnaast wil de partij de kiezer meer rechtstreeks invloed geven door een referendum. 3.3 Socialisme (sociaal-democratie) Het socialisme ( tegenwoordig meestal sociaal-democratie genoemd) is ontstaan als reactie op het liberalisme. Volgend de socialisten leidde de economische vrijheid tot uitbuiting van de arbeiders. Daarom moest de OH wetten maken om de arbeiders te beschermen. Dan zijner gelijke kansen voor iedereen. Socialisten zijn dus voor een actieve overheid die moet zorgen voor gelijke kansen en een rechtvaardige inkomensverdeling.over abortus en euthanasie denken z het zelfde als de liberalen. De grootste partij in deze stroming is de PvdA. Die partij heeft een belangrijke rol gespeeld bij de opbouw van de sociale voorzieningen in NL. twee kleinere socialistische partijen zijn Groenlinks (GL) en de Socialistische Partij (SP). Groenlinks vestigt sterk de aandacht op de milieuproblemen,terwijl de SP vooral opkomt voor arbeiders en uitkeringsgerechtigden.
3.4 Christen-democratie Liberalisme en socialisme zijn niet gebaseerd op een godsdienst. Dat ligt ander bij de confessionele partijen die zich laten inspireren door de bijbel. De hoofdstroming hiervan noemt zich christen-democratie. Op sociaal-economisch gebied zitten de christen-democraten vaak tussen de liberalen en socialisten in: wat minder vertrouwen in het individu en de markt dan de liberalen en wat minder vertouwen in de OH dan de socialisten. Zij benadrukken dat het functioneren van de maatschappij een gezamenlijke verantwoording is van iedereen. Problemen moet zo veel mogelijk in overleg en harmonie worden opgelost. Daarbij moeten maatschappelijke organisaties (bijv. kerken, vakbonden) het samen eens worden over het sociaal-economisch beleid. Christen-democraten hebben meegewerkt aan de opbouw van de verzorgingstaat , maar geven nu de voorkeur aan de ‘verantwoordelijke samenleving’. Steun voor mensen die zich zelf niet kunnen verzorgen, is niet alleen een taak van de OH maar ook van familie, buren, vrienden en particuliere organisaties. Christen-democraten benadrukken het belang van het gezin als hoeksteen van de samenleving. Mensen boeten eerbied hebben voor Gods schepping. Ook mogen mensen niet te snel ingrijpen in het menselijk leven. Daarom is men in principe tegen abortus en euthanasie. De grote partij is het CDA (Christen-Democratisch Appèl). Naast het CDA zijn er nog twee confessionele partijen: Christenunie en de SGP (Staatkundig Gereformeerde Partij. Allebei willen ze het beleid strikter laten bepalen door bijbelse voorschriften dat het CDA dat doet. De SGP is voorstander van een gereformeerde staatsgodsdienst en tegen het vrouwenkiesrecht. 3.5 Andere stromingen en partijen. Al deze partijen hebben opvattingen over het hele overheidsbeleid. Daarnaast zijn er partijen die zich vooral op één punt richten, zogenaamde one-issuepartijen. De bekendste one-issuepartij is de CD (centrum democraten). Deze partij keert zich vooral tegen de in Nl wonende allochtonen. Ze geven allochtonen van veel dingen de schuld. Binnenkamers uiten CD-leden zich discriminerend over allochtonen en minachtend over de parlementaire democratie. Volgends haar verkiezingsprogramma wil de CD artikel 1 van de grondwet afschaffen. Wegens haar verzet tegen gelijke rechten en afkeer van allochtonen wordt de partij vaak als extreemrechts en racistische beschouwd. Hoofdstuk 2: Politieke Besluitvorming Paragraaf 4 Regering en parlement 4.1 Constitutionele Monarchie Ieder jaar is op de 3e dinsdag van september (Prinsjesdag) de opening van het politieke jaar. De koningin leest dan de Troonrede voor. Daarin staan de plannen voor het komende jaar van de regering. Er is dan een plechtige bijeenkomst van parlement, ministers en de koningin. Twee punten zijn er dan zichtbaar: dat Nederland een parlementaire democratie is
een monarchie met een koning(in) als erfelijk staatshoofd
De macht van de koningin is beperkt. Nederland is (net als BE, ENG, DEN, NOOR, ZWE) een constitutionele monarchie. De taken van de koningin staan in de grondwet. Haar functie is vooral symbolisch en ceremonieel. Ze kan geen politieke beslissingen nemen. Voor alles wat zij zegt zijn de ministers verantwoordelijk. De koningin en haar familie zijn onschendbaar. De koningin praat regelmatig met de ministers, de inhoud van de gesprekken zijn geheim (“het geheim van Noordeinde”). Als ministers zich laten beïnvloeden door de koningin, zijn zij verantwoordelijk en moeten zij zich tegenover het parlement en de media verdedigen.
4.2 Verkiezingen Als de koningin de troonrede voorleest lijkt het alsof zij de baas is, maar dat is niet zo. De troonrede is opgesteld door de regering die steunt op een meerderheid in het met algemeen kiesrecht gekozen parlement. Elke 4 jaar kunnen de Nederlanders rechtstreeks stemmen voor: de Tweede Kamer; het belangrijkste onderdeel van het parlement of de volksvertegenwoordiging
de Provinciale Staten; de volksvertegenwoordiging in elk van de 12 provincies
de Gemeenteraad; de volksvertegenwoordiging in elk van de ongeveer 550 gemeenten
het Europees Parlement; de volksvertegenwoordiging in de Europese Unie (eens in de 5 jaar) deelgemeenteraden voor wijken van grote gemeenten als Amsterdam en Rotterdam
De Eerste Kamer, die samen met de Tweede Kamer het parlement vormt, wordt indirect gekozen. De leden van de Provinciale Staten bepalen wie er in de Eerste Kamer komt. Nederlanders hebben verschillende soorten kiesrecht: Actief Kiesrecht: alle Nederlanders van 18 jaar en ouder kunnen hun stem uitbrengen
Passief Kiesrecht: zij kunnen gekozen worden als lid van de Tweede Kamer en de andere vertegenwoordigde lichamen
Voor de deelgemeenteraden mogen ook mensen meedoen die in Nederland wonen en de nationaliteit bezitten van 1 van de andere landen van de EU. Mensen van buiten de EU hebben gemeentelijk stemrecht als ze 5 jaar legaal in Nederland wonen. De meeste mensen stemmen op de bovenste persoon van een stemlijst, de lijsttrekker. Zij reizen tijdens de verkiezingscampagne het hele land rond om propaganda te maken. De partijen maken veel propaganda, omdat veel kiezers zich niet meer verbonden voelen met een partij. Er zijn nu veel zwevende kiezers die per verkiezing bepalen waarop ze stemmen 4.3 Regering Na de verkiezingen moet er een regering worden gevormd uit partijen die samen een meerderheid hebben in de Tweede Kamer (76 of meer zetels). Partijen moeten met elkaar onderhandelen, dit is een moeizaam proces dat vaak een paar maanden duurt. Tijdens deze kabinetsformatie speelt de koningin een actieve rol. Zij krijgt van alle kanten adviezen, maar moet zelf bepalen wie ze aanstelt als informateur. Die gaat bekijken wat voor soort regering mogelijk is: welke partijen kunnen het eens worden over het programma en kunnen ook steunen op een meerderheid? Als ze weten welke partijen met elkaar willen samenwerken, benoemt de koningin een formateur. Deze stelt een nieuwe regering samen en kijkt hoeveel ministers iedere partij krijgt en wie minister gaat worden. Meestal wordt de formateur de leider (minister-president / premier) van de nieuwe regering. De koningin heeft meer invloed op de vorming van de regering als de verkiezingsuitslag onduidelijk is en zij uiteenlopende adviezen krijgt. Maar ook dan moet de nieuwe regering steunen op een meerderheid van de Tweede Kamer. De grote partijen komen niet vanzelfsprekend in de regering. De partijen die de regering gaan vormen, moeten het eens worden over de hoofdpunten van het beleid. Van 1918 tot 1994 zaten de christen-democraten in Nederland altijd in de regering. Sinds 1994 is er een regering zonder confessionele partijen. Deze voor Nederland ingrijpende verandering heeft verschillende oorzaken: Het CDA had bij de verkiezingen zwaar verloren: van 54 naar 34 zetels

De verschillen tussen VVD en PvdA waren niet meer zo groot als vroeger (PvdA was opgeschoven in liberale richting) D66 was de grote winnaar van de verkiezingen: van 12 naar 24 zetels
D66 wilde graag een paars kabinet vormen, zonder deelname van het CDA. Na een moeilijke kabinetsformatie werd de nieuwe regering van PvdA, VVD en D66 gepresenteerd. Men had lang onderhandeld over een regeerakkoord (hierin staan de belangrijkste plannen voor 4 jaar). Een regering die bestaat uit verschillende partijen wordt een coalitieregering genoemd, of coalitie. Sinds 1998 regeert het paarse kabinet. De termen regering, kabinet en ministerraad worden vaak door elkaar gebruikt. Hiermee bedoeld men het kleine gezelschap mensen dat in Nederland de dagelijkse leiding heeft: regering staat voor de 15 ministers en de koningin gezamenlijk
ministerraad staat alleen voor de 15 ministers
kabinet staat voor de 15 ministers en de 14 staatssecretaressen (onderministers) Een kabinet wordt geleid door de minister-president (premier). De minister-president en de minister van Financiën hebben algemene taken, de andere ministers hebben ieder een gespecialiseerd beleidsterreinen (economische zaken, defensie, buitenlandse zaken, justitie of onderwijs, cultuur en wetenschappen). Ministers hebben de leiding over een departement / ministerie. Hier werken ambtenaren, die het beleid uitvoeren. Er zijn staatssecretarissen (onderministers die verantwoordelijk zijn voor een deel van het beleidsterrein van een ministerie) voor sommige taken. De regering moet zorgen: dat de bestaande wetten uitgevoerd worden
dat in acute noodsituaties effectief wordt ingegrepen
dat (nieuwe) problemen worden aangepakt (werkloosheid, sociale zekerheid, milieuverontreiniging, Europese eenwording) In de meeste gevallen zijn er nieuwe wetten nodig, regelingen waaraan iedereen zich moet houden. De regering maakt in grote lijnen haar plannen bekend in het regeerakkoord (wordt uitgewerkt in de troonrede en de gelijkertijd verschijnende miljoenennota). In de miljoenennota staan de concrete plannen, een begroting en waar de overheid het geld vandaan denkt te halen. 4.4 Parlement Met de troonrede en de miljoenennota richt de regering zich tot het parlement (volksvertegenwoordiging, parlement, Eerste en Tweede Kamer samen en Staten-Generaal betekenen hetzelfde). Het gaat om de 150 direct gekozen leden van de Tweede Kamer en de 75 indirect gekozen leden van de Eerste Kamer. In Nederland bestaat een duidelijk onderscheid tussen regering en parlement. Ministers en staatssecretaressen discussiëren met kamerleden over het beleid, maar mogen geen lid zijn van het parlement. Ze zitten bij vergaderingen op een andere plaats dan de kamerleden. Het parlement staat tegenover de regering. Binnen het parlement is er een scheidslijn tussen de leden van regeringspartijen en van niet-regeringspartijen (=oppositiepartijen). Regeringspartijen stellen kritische vragen aan de regering, maar hebben de neiging om ‘hun’ regering te steunen. De oppositie probeert de regering te volgen en fouten in het beleid of de uitvoering daarvan aan de kaak te stellen. Aan de ene kant willen oppositiepartijen het regeringsbeleid bijstellen en verbeteren, aan de andere kant zenden ze via de media een boodschap aan de keizers: stem de volgende keer niet op 1van de regeringspartijen, maar stem op ons.de leden van 1 partij in de Tweede Kamer worden fractie genoemd. Deze wordt geleid door een fractievoorzitter. Hij voert het woord bij discussies over belangrijke onderwerpen. Bij minder belangrijke of specialistische zaken zijn niet de fractievoorzitters, maar fractiespecialisten aan het woord. Iedere partij heeft specialisten voor o.a economische zaken, onderwijs en buitenland. Het parlement heeft twee belangrijke taken: wetgeving. Alle wetsvoorstellen moeten eerst door het parlement worden goedgekeurd: eerst door de Tweede Kamer en daarna door de Eerste Kamer
controleren van de regering
4.5 Wetgeving Voor de wetgeving heeft het parlement een aantal rechten: begrotingsrecht: jaarlijkse begroting moet voor ieder ministerie/departement worden goedgekeurd
recht van amendement: Tweede kamerleden kunnen bij een meerderheid van stemmen veranderingen aanbrengen in wetsvoorstellen
recht van initiatief: als kamerleden vinden dat er een nieuwe wet moet komen, maar de regering doet er niets aan, kunnen zij zelf een wetsvoorstel indienen. Dit moet verder dezelfde weg doorlopen als een door de regering ingediend wetsvoorstel
De weg van wetsontwerp tot wet is eenvoudig weergegeven als volgt: de regering (ambtenaren) maakt een wetsontwerp. Als de ministerraad het met het ontwerp eens is, vraagt hij nog her en der adviezen en wijzigt het eventueel
de regering zendt het ontwerp naar de Tweede Kamer. Vooral de fractiespecialisten bekijken het. Zij stellen vragen aan de betreffende minister en doen voorstellen om bepaalde punten te wijzigen. De specialisten discussiëren met de minister over het wetsvoorstel in de grote zaal van de Tweede Kamer, omdat er nog niet gestemd wordt zijn er alleen fractiespecialisten aanwezig. Daarna geeft de gehele Tweede Kamer haar oordeel over het wetsvoorstel. Als eerste stemmen de leden over de ingediende amendementen (wijzigingen), daarna over het wetsvoorstel
heeft een meerderheid van de Tweede Kamer voor gestemd, dan gaat het wetsontwerp naar de Eerste Kamer. Deze mogen geen wijzigingen meer aanbrengen, alleen ja of nee zeggen tegen het hele wetsontwerp. Bijna altijd neemt de Eerste Kamer het voorstel aan
tenslotte zetten de betreffende minister en de koningin hun handtekening onder de wet, deze wordt gepubliceerd in het Staatsblad. Theoretisch kunnen minister of koningin weigeren om te tekenen, maar dan zouden ze af moeten treden 4.6 Controle Om de regering te controleren beschikken de Tweede en Eerste Kamer over de volgende middelen: het stellen van mondelinge en schriftelijke vragen aan de regering
het houden van een interpellatie (=spoeddebat) over een belangrijk onderwerp

als het parlement vindt dat op een belangrijk punt erg veel is misgegaan, kan het een enquête instellen. Kamerleden vormen een onderzoekscommissie die mensen kan verplichten om voor de commissie te verschijnen en onder ede te getuigen. De verhoren zijn openbaar
Soms vinden kamerleden dat een minister, staatssecretaris of het hele kabinet grote fouten heeft gemaakt. Dan kunnen zij een motie van wantrouwen indienen. Een motie maakt alleen kans op een meerderheid als ook parlementsleden van regeringsfracties voor stemmen. Als een motie wordt aangenomen, moet de minister of het hele kabinet aftreden (=kabinetscrisis). Er komen dan nieuwe, vervroegde verkiezingen. Een minister of een heel kabinet kan ook ontslag nemen als een belangrijk wetsonderwerp door het parlement wordt verworpen. Als dat dreigt, gebruikt de minister of het kabinet zijn machtswoord en stelt het parlement voor een moeilijke keus: het wetsvoorstel aanvaarden of het risico lopen van een kabinetscrisis. Zo ontstaan problemen, kamerleden houden niet van een kabinetscrisis en zijn dan geneigd om met tegenzin voor het wetsontwerp te stemmen. Niet alleen het parlement moet de regering controleren, dat is ook een taak van de pers, de burgers en de organisaties die betrokken zijn bij bepaalde zaken. In een democratie is grote openheid van zaken gewenst. Paragraaf 5 Proces van besluitvorming 5.1 Systeem – en barrièremodel Om duidelijk te maken hoe de besluitvorming verloopt, wordt gebruik gemaakt van 2 modellen. Deze staan op blz. 84 en blz. 85. Het eerste model is het politieksysteem model. In het midden staat de regering en het parlement (=politieke systeem). Dit functioneert in een omgeving: de nationale en internationale samenleving. Uit de omgeving komen eisen (invoer, input) af op het politieke systeem. Er leven erg veel wensen, die omgezet kunnen worden. De poortwachters (media en politieke partijen) maken een selectie, vanwege onvoldoende geld en menskracht. Behalve eisen krijgt het politieke systeem ook steun van de omgeving, burgers stemmen op partijen en blijven die vaak ook trouw. Als de eisen de poortwachters gepasseerd zijn, worden ze bekeken door parlementsleden en ministers. Ook komen ambtenaren aan te pas bij deze omzetting, terwijl adviesorganen (on)gevraagd hun oordeel geven. Deze omzetting leidt uiteindelijk tot een besluit, meestal een wet, die als uitvoer (output) – door regering en ambtenaren – terecht komt in de maatschappij. Dan blijkt of het besluit de gewenste resultaten oplevert. Als een zaak ingewikkeld is, is dit gedeeltelijk het geval. Groepen in de maatschappij zorgen dan via de terugkoppeling opnieuw voor een invoer, namelijk de eis dat een bepaald besluit wordt gewijzigd. Het systeemmodel ziet besluitvorming als een kringloop. Het tweede model is het barrièremodel. Hierbij ligt de nadruk op de hindernissen die genomen moeten worden om wensen om te zetten in besluiten. Ten eerste moeten de wensen van burgers herkend/erkend worden als politieke wensen. Omdat er teveel politieke wensen/eisen zijn, moeten er keuzen gemaakt worden. Dit gebeurt voornamelijk door de politieke partijen. Er vallen veel eisen af, een aantal neemt ook deze tweede barrière. Die komen dan op de politieke agenda. Dan moet er een besluit worden genomen door de regering en parlement (3e barrière). Tenslotte moeten de uitgevaardigde wetten en maatregelen nog zo worden uitgevoerd dat ze de bedoelde resultaten afwerpen. Dit kan tegenvallen (4e barrière). 5.2 Ongelijke invloed In de beide modellen is alleen in de laatste fasen van de besluitvorming dat het parlement (met algemeen kiesrecht gekozen) een rol speelt. Niet iedere burger heeft daarom evenveel invloed. Volgens drie ondervraagde groepen is de politieke invloed duidelijk ongelijk verdeeld. De gewone burger heeft maar weinig invloed vergeleken met ambtenaren, werkgevers en grote ondernemers. Uit de 2 modellen wordt duidelijk dat je eerst je probleem op de politieke agenda moet zien te krijgen. door brieven te schrijven of een demonstratie te houden kun je de aandacht op je vestigen, mits de media er aandacht aan besteed. Vervolgens moet aan ambtenaren, kamerleden en ministers duidelijk worden gemaakt dat het probleem zo dringend is dat er overheidsgeld aan besteed moet worden. Argumenten zijn daarbij belangrijk, machtsmiddelen kunnen soms een handje helpen. 5.3 Wie hebben invloed en waarom? Bij de voorbereiding van besluiten spelen ambtenaren een centrale rol, ze worden ook wel bureaucratie of vierde macht (naast de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht) genoemd. De 15 ministers en 150 Tweede Kamerleden kunnen niet op alle terreinen deskundig zijn en hebben geen tijd om zich met details bezig te houden. Ambtenaren hebben deze tijd en deskundigheid wel. Daardoor hebben ze veel invloed op wetsontwerpen, zo hebben ze vaak een voorsprong op de regering en parlement. Ook staat de regering met steun van ambtenaren extra sterk tegenover het parlement. Bureaucratie (betekent: omslachtig, langzaam, teveel formulieren en regels) werkt vaak niet goed. Overheidsdiensten werken traag en langs elkaar heen. Sommige ambtenaren raken verstrikt in alle beslommeringen, dat zij onvoldoende contact houden met wat er op hun terrein in de samenleving gebeurt. Dat alles is slecht voor de snelheid en kwaliteit van de besluitvorming. Ambtenaren en politici worden vaak benaderd door pressiegroepen. Zij verschillen op 2 punten van politieke partijen: pressiegroepen richten zich op een deel van het overheidsbeleid, terwijl partijen zich richten op het hele overheidsbeleid. Pressiegroepen kunnen hun eigen onderwerp boven alles laten gaan, partijen moeten verschillende belangen afwegen
pressiegroepen doen niet mee aan verkiezingen voor vertegenwoordigende lichamen, partijen wel

Voor een groot deel zijn pressiegroepen belangengroepen die opkomen voor o.a werkgevers en studenten. Naast jarenlang bestaande grote organisaties zijn er kleine actiegroepen. Daarin hebben burgers zich vaak tijdelijk verenigd om het beleid te beïnvloeden. Soms groeien actieorganisaties uit tot grote organisaties (Greenpeace). Sommige groepen voeren vooral op straat acties. Andere praten regelmatig met ministers, kamerleden en ambtenaren over hun wensen. Dat wordt lobbyen genoemd. Mensen met de hoogste inkomens en opleidingen hebben zich het beste georganiseerd. Naast werkgeversorganisaties lobbyen ook grote bedrijven bij de politiek. Als ze in moeilijkheden verkeren vragen ze speciale regelingen of financiële steun van de overheid. Veel belangengroepen praten mee over het beleid in adviesorganen. De belangrijkste is de Sociaal-Economische Raad (SER). Deze telt 11 vertegenwoordigers van ondernemers, 11 van werknemers en 11 door de regering benoemde kroonleden. Omvangrijke groepen zijn niet in de SER vertegenwoordigd. De Overheid heeft planbureaus opgericht. Die doen onderzoek en voorspellingen over wat er de komende jaren kan gaan gebeuren en wat voor beleid dan gevoerd kan worden. Sinds 1945 bestaat het CPB (Centraal Planbureau) voor economische zaken en sinds 1974 het SCP (Sociaal en Cultureel Planbureau). Er komen ook af en toe adviezen van de WRR (Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid). In politieke besluitvorming spelen de massamedia een aparte rol. Aan de ene kant proberen zij de politiek kritisch te volgen en fouten van politici en ambtenaren aan het licht te brengen. Aan de andere kant kunnen de media zoveel aandacht aan bepaalde zaken besteden, dat de politici zich gedwongen voelen zich ermee bezig te houden. De media worden ook wel de waakhond van de democratie genoemd. Volgens kamerleden hebben de media teveel invloed op de besluitvorming. Kamerleden vinden dat zij weinig ruimte hebben om zelfstandig tot besluiten te komen. Ze zitten opgesloten in een ijzeren ring bestaande uit de regering met het regeerakkoord, ambtenaren, belangengroepen en adviesorganen, terwijl de media steeds nieuwsgierig meekijken. Door het buitenland wordt hun ruimte verder ingeperkt. Op militair gebied is Nederland lid van de NAVO. Ook worden steeds meer belangrijke besluiten genomen door de EU. Al deze beperkingen en belangen hebben invloed op de politieke besluitvorming. De regering is een coalitie van meerdere partijen, waardoor het moeilijker is knopen door te hakken. De partijen zijn het op veel punten niet met elkaar eens, daarom worden er steeds compromissen gesloten. Bij de besluitvorming staat de regering meestal sterker dan het parlement: parlement kan moeilijk op tegen de regering met haar uitgebreide ambtenarenapparaat
de regeringspartijen willen in het parlement geen kabinetscrisis
Ook bij compromissen trekken mensen die zich niet hebben georganiseerd, een lage opleiding hebben en van een laag inkomen moeten rondkomen vaak aan het kortste eind. In de politiek zijn vrouwen nog steeds ondervertegenwoordigd. Veel mensen vinden de politiek een mannenzaak. In Nederland vormen vrouwen ruim een kwart van de leden van Tweede Kamer, Provinciale Staten en gemeenteraden. Paragraaf 6 Burgers 6.1 Burgers in actie Burgers kunnen verschillende stappen ondernemen om tegen het besluit van ministers in de gaan: actiegroep oprichten. Burgers delen foldertjes uit, interview met de actiegroep, brief schrijven aan plaatselijke afdelingen van de politieke partijen en aan het gemeentebestuur. Alternatief plan en bezwaarschrift
Blokkade. Dit is een vorm van burgerlijke ongehoorzaamheid. Ze overtreden dan bewust de wet, omdat zij vinden dat het doel dat zij nastreven belangrijker is dan de wet. Alle inspanningen hebben succes gehad. Dit is mogelijk in een democratie, waar mensen de vrijheid hebben om hun mening te geven, zich te organiseren en te demonstreren. Burgers zijn mensen met rechten en vrijheden en geen slaafse onderdanen. Ze kunnen op verschillende manieren het beleid proberen te beinvloeden: lid worden van een politieke partij/maatschappelijke organisatie, politici en media benaderen, handtekeningen verzamelen, demonstreren en blokkeren en in beroep gaan. Maar dit is niet gemakkelijk. Om succes te hebben zijn in elk geval nodig: Doorzettingsvermogen
Organisatie
Kennis van zaken 6.2 Referendum Nederland is en representatieve democratie met een regering die altijd uit een coalitie is van 2 of meer partijen. Kiezers kunnen nooit rechtstreeks een beslissing nemen over een belangrijke kwestie. Misschien kan een volksstemming / referendum hiervoor een oplossing bieden. Dit bestaat al in veel landen. Bij belangrijke kwesties wordt aan iedereen gevraagd zich voor of tegen uit te spreken. Burgers kunnen ook een correctief referendum aanvragen over een wet die al door het parlement is aangenomen. Zij moeten dan binnen korte tijd veel handtekeningen verzamelen. Als dan de meerderheid van de kiezers tegen de nieuwe wet stemt, gaat de wet niet door. Nederland kent nog geen referendum. Alleen in een aantal gemeenten zijn referenda gehouden, maar daarbij nemen de kiezers niet het definitieve besluit. De gemeenteraad is wel bevoegd een besluit te nemen. De meningen zijn scherp verdeeld over de wenselijkheid van zo’n referendum. Tegenstanders vinden dat de meeste burgers te weinig kennis hebben om ingewikkelde, omstreden zaak te beoordelen. Velen zullen zich laten meeslepen door emoties of ze vinden het leuk om tegen het bestuur aan te trappen. Het referendum is slecht voor de democratie. De burgers kunnen wel eens een onverstandig besluit nemen. Voorstanders hebben meer vertrouwen in de burgers. Een referendum zal de burgers stimuleren om zich in een kwestie te verdiepen. Natuurlijk laten burgers zich wel eens meeslepen door emoties, maar dat doen kamerleden en ministers ook. Af en toe een referendum over een belangrijke zaak zal leiden tot meer betrokkenheid van de burgers. Onjuiste beslissingen kunnen zo gecorrigeerd worden. Een referendum zal de kwaliteit van de democratie juist verbeteren.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.