Blok 1

Beoordeling 3.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 855 woorden
  • 13 december 2004
  • 28 keer beoordeeld
Cijfer 3.8
28 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Tautologie: om iets te benadrukken zeg je twee keer (ongeveer) hetzelfde met verschillende woorden (behoren tot dezelfde woordsoort). Pleonasme: door middel van een bijvoeglijk naamwoord herhaal je een eigenschap die al in het zelfstandig naamwoord zit. Antithese: is een tegenstelling. Door woorden met een tegengestelde betekenis tegenover elkaar te zetten vallen ze meer op. (Meer smaak. Minder nodig) Paradox: een schijnbare tegenstelling. Als je er goed over nadenkt, zijn ze heel goed te combineren (Je beste vrienden kunnen je ergste vijanden zijn) Hyperbool: een overdrijving. Kan een effectief stijlmiddel zijn, maar kan een bewering ook ongeloofwaardig maken. (Betaald voetbal moet worden verboden, want bij elke wedstrijd wordt er voor miljoenen schade aangericht) Understatement: een afzwakking, dus het tegenovergestelde van een hyperbool. Door iets af te zwakken, valt het juist meer op. Soms is de zin spottend bedoeld. (Ja, die Van Basten kon wel een aardig balletje trappen) Eufemisme: hierdoor wordt iets wat minder aangenaam of netjes is op een verzachtende manier onder woorden gebracht. Nooit spottend bedoeld. (Hij heeft gisteren afscheid genomen van het aardse bestaan) Woordspeling: een woord of uitdrukking heeft meer dan één betekenis. Woordspelingen verhogen vaak het lees- of luisterplezier. (De roker is tegenwoordig steeds vaker de sigaar) Spelen met klanken: om een tekst mooier te laten klinken en zo beter onthouden wordt, vooral in de reclame, veelvuldig met klanken gespeeld. Eindrijm: En zo komt Jan Splinter door de winter. Alliteratie (beginrijm): u wilt niet tot de grauwe, grijze massa behoren? Retorische vraag: de schrijver maakt een bewering sterker door deze als vraag te stellen. (Wie wil nou die gezellige muziek in winkels en op straat afschaffen? Het is toch gezellig?) Jargon of vaktaal: sommige schrijvers gebruiken dit om de indruk te wekken dat ze veel van het onderwerp afweten. Ironie: milde vorm van spot, bijvoorbeeld het omgekeerde zeggen van wat wordt bedoeld. (Die jas is zeker speciaal voor jou ontworpen!) Soms wil de schrijver duidelijk maken dat hij iets ironisch bedoelt, hij plaats dan een woord tussen aanhalingstekens. (Dat heb je maar weer eens ‘keurig’ gedaan) Als een spottende opmerking bedoeld is om iemand te kwetsen spreken we van sarcasme. Bij brainstormen schrijf je in telegramstijl snel op wat je van een onderwerp weet. Vaste vragen gebruik je om je voorkennis over het gekozen onderwerp op een rijtje te krijgen. Deze vragen stel je met behulp van vraagwoorden. Veel voorkomende vraagwoorden zijn: wie, wat, welk(e), waar, wanneer, waarom, waarmee en hoe? Met behulp van deze vragen kun je meer specifieke vragen stellen. Vaak is brainstormen en vaste vragen stellen niet genoeg. Dan kun je verder zoeken in de bibliotheek of je eigen onderzoek verrichten. In naslagwerken vind je algemene informatie over allerlei onderwerpen en vaak bevatten ze een verwijzing naar andere informatiebronnen. BNTL= Bibliografie van de Nederlandse Taal- en Literatuurwetenschap. Schrijf- of spreekplan: per alinea geef je kort aan wat je gaat behandelen. Voorbeeld: - inleiding - verklaring 1 - verklaring 2 - verklaring 3 - gevolgen (nadelen) - slot (conclusie) De volgende teksteigenschappen moeten de lezer of luisteraar aanspreken: - inhoud - taalgebruik - opbouw en presentatie - dosering van de informatie - toon en gebruiksomgeving/situatie
Het is ook belangrijk dat de tekst een bepaalde nieuwswaarde bezit. - Niveau (aangepast aan doelgroep) - aantrekkelijkheid (voldoende nieuwswaarde, boeiend) - betrouwbaarheid (hoe meer feiten hoe betrouwbaarder) Het taalgebruik moet passen bij de doelgroep. De volgende elementen spelen een rol: - woordkeus (containerwoorden vermijden en voorzichtig met vaktermen - zinsbouw (niet te lange zinnen, stapelen van bepalingen vermijden - figuurlijk taalgebruik (niet te veel ervan) - ingewikkelde, abstracte formuleringen (ook hier niet te veel van) Opbouw/presentatie is heel belangrijk: - overzichtelijke presentatie (inleiding, middenstuk, slot en tussenkopjes) - aantrekkelijke presentatie (tekst in blokken, illustraties en foto’s) - bijzondere presentatie (anders als anders) - opvallen (kort, helder, duidelijk) - spreken (pakkend begin, duidelijke voorbeelden, eventueel sheets) Voorkennis goed inschatten en daar de informatie op aanpassen. Taalgebruik en toon hangen af van de gebruiksomgeving van de tekst en de gebruikssituatie. Er zijn vier bepalende factoren: de relatie met de lezer of toehoorder• de• tekstvorm (verslag, persoonlijke/zakelijke brief) de publicatieplaats• (brief, krant, schoolkrant) het tekstdoel en de situatie (informeren,• overtuigen, klacht, verzoek) De volgende punten zijn belangrijk bij het beoordelen van publiekgerichtheid: Taalgebruik• Inhoud• • Presentatie

Toon• Taal- en stijlfouten: Verkeerd woord/ verkeerde• uitdrukking: er kunnen rare zinnen ontstaan door verkeerd gebruik van woorden en uitdrukkingen
Foutieve tautologie: vb. Hij krijgt weliswaar een lager loon,• maar het werk bevalt hem echter stukken beter. Het woord ‘echter’ is overbodig. Foutief pleonasme: vb. Wanneer we verzekerd willen zijn van een• tafel voor vier personen, kunnen we beter van tevoren even reserveren. Reserveren= van tevoren bespreken
Woord te veel: er staat een woord in de• zin dat overbodig is. Dubbele ontkenning: je zegt eigenlijk het• tegenovergestelde van wat je bedoelt. Vb. De fractievoorzitter van het CDA vindt dat de gemeente moet voorkomen dat de mensen niet onder de armoedegrens zakken. Woord te weinig/ woord op verkeerde plaats: s.v.z.• • Contaminatie: twee woorden of uitdrukkingen met een zelfde betekenis kunnen door elkaar worden gehaald. Zo’n foutieve woordvervlechting heet een contaminatie. Vb. Hij behoort tot de beste voetballers.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.