Dekolonisatie van suriname

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 4e klas vwo | 6200 woorden
  • 2 juni 2001
  • 354 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
354 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Inleiding Wij hebben gekozen om ons bezig te houden met de dekolonisatie van Suriname. We vonden dat het meest interessante land, omdat het vroeger van Nederland is geweest en niet van een ander Europees land, het allemaal nog niet zo lang geleden is en we nu nog steeds veel te maken hebben met Suriname. Suriname is een vrij actueel onderwerp. De verschillende deelvragen houden een chronologische volgorde aan. In alle deelvragen wordt er in gegaan op het beeld van de Surinamers ten opzichte van de Nederlanders en van de Nederlanders ten opzichte van de Surinamers. Toen er nog geen Europeanen naar Zuid-Amerika waren gekomen, leefden er verschillende soorten indianen. Door de komst van de kolonisten zijn velen van hen overleden en is de hele samenstellig van de bevolking veranderd. Er zijn vanuit Europa verscheidene kolonisten gekomen, de Nederlanders hebben vanuit Afrika slaven aangevoerd en later zijn ook nog Javanen en Hindoestanen als contractanten aangetrokken. Dit zorgde ervoor dat Suriname niet echt een natie vormde. Ongeveer tijdens de tweede wereldoorlog begon het nationalisme onder de verschillende bevolkingsgroepen op te komen. De tweede wereldoorlog had ook andere gevolgen. De economie onderging grote veranderingen. Er was veel vraag naar bauxiet, waarvan wapens gemaakt konden worden. Verder werd er na de tweede wereldoorlog het algemeen kiesrecht ingesteld en ontstonden er politieke partijen die door de verschillende etnische groepen werden gevormd. Uiteindelijk werd onder leiding van Henck Arron de onafhankelijkheid op 25 november 1975 uitgeroepen. Na de onafhankelijkheid ging het alleen maar slechter met Suriname en ook met de verhouding tussen Suriname en Nederland. De dictator Desi Bouterse kwam aan de macht die erg anti-Nederland was. Onder hem nam ook de drugshandel toe en hij wordt er ook van verdacht daaraan meegewerkt te hebben. Hoe verliep de kolonisatie van Suriname en wat veranderden de Nederlanders aan de Surinaamse samenleving? Voordat de Europeanen naar Zuid-Amerika kwamen leefden er indianen in het gebied dat wij nu Suriname noemen. Eerst leefden daar de Arowakken. Dezen vestigden zich daar in de 5e eeuw. Ze leefden van jacht en visvangst en bedreven ook zeer primitieve landbouw. Rond de 10e eeuw drongen de Caraïben Suriname binnen en zij verdreven de Arowakken. Ze introduceerden verder gevorderde landbouw. De belangrijkste gewassen waren cassave tabak, katoen en peper

De toename van de landbouw leidde tot een grotere groei van de bevolking en er ontstonden grote nederzettingen, die vaak werden bestuurd door religieuze leiders. ( De indianen beleden een natuurgodsdienst.) In 1593 werd Suriname door de Spaanse kroon in bezit genomen, maar ook spoedig weer verlaten, omdat de Spanjaarden vonden dat Suriname niet veel waard was. Toen de Britten in 1651 kwamen stierven vele indianen als gevolg van door de Europeanen geïntroduceerde besmettelijke ziekten en als gevolg van de mensonwaardige behandeling die ze als slaven kregen in de goud- en zilvermijnen en op de plantages. Verspreid levende indianen werden gedwongen zich in grote dorpen (reducciones) te vestigen, zodat de militaire controle evenals de missionering efficiënter kon geschieden. De Nederlanders beschouwden de indianen als minderwaardigen en als slaven. De indianen beschouwden de Nederlanders als vreselijke mensen die ervoor zorgde dat velen van hen overleden. Ze hadden een hekel aan de Nederlanders, omdat ze hen mensonwaardig behandelden. Tijdens een oorlog tussen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en Groot-Brittannië (1665-1667) veroverde een Zeeuwse vloot de Britse kolonie Suriname. Bij de Vrede van Breda werd Suriname geruild tegen de Nederlandse kolonie Nieuw-Amsterdam.In 1682 verkocht Zeeland de kolonie Suriname aan de West-Indische Compagnie (WIC). Vanaf 1792 nam de Nederlandse Staat het bestuur zelf in handen. Van Sommelsdijck werd de eerste gouverneur van Suriname. Hij sloot vrede met de indianen en hij regelde in samenwerking met de WIC de invoer van slaven. In 1808 werd dit verboden, toch werden er nog illegaal slaven binnen gesmokkeld. Er waren zoveel slaven, dat er op sommige plantages maar 1 blanke was op 65 slaven. Als de slaven in opstand zouden komen, waren de blanken kansloos. Daarom behandelden de meeste planters hun slaven hardhandig, om de schrik erin te houden. Men was dus bang voor elkaar, de slaven voor de planters en de planters voor de slaven. Veel blanken voelden zich wel superieur. Sommige onderzoekers zeggen dat de slaven de slavernij als iets normaals beschouwden. Anderen zijn daar fel tegenin gegaan. Er waren ook slaven die vluchtten. Meestal alleen of in groepjes, soms kwam een hele plantage in opstand. De slaven vluchtten naar de moerassen van het kustgebied of trokken via rivieren landinwaarts. Daar zaten ze vrij veilig achter de watervallen De gevluchte slaven werden marrons genoemd. Ruim 10 % van alle slaven in de 18e eeuw werd marron. Om aan wapens, werktuigen en vrouwen te komen ondernamen de marrons overvallen op plantages. Zo bleven zij een voortdurende dreiging voor de slavenhouders. Regelmatig werden er soldaten op hen afgestuurd, maar meestal waas dit zonder succes. Vaak waren de marrons van tevoren op de hoogte van de komst van de soldaten. Daarom streefden de kolonisten naar vrede met de marrons. Deze kwam er ook, voor het eerst in 1761. Er werd afgesproken dat de marrons met rust gelaten zouden worden en dat weglopers van de plantages uitgeleverd zouden worden. Marrons met wie vrede was gesloten werden voortaan bosnegers genoemd. De bosnegers leefden van akkerbouw, visvangst en jacht. De nederzettingen van de marrons zijn een duidelijk voorbeeld van verzet tegen de blanken. Men had dus geen positief beeld tegenover de Nederlanders. In 1863 werd de slavernij afgeschaft. Dit bracht grote gevolgen met zich mee. Er ontstonden verschillende bevolkingsgroepen: De bosnegers of marrons, de creolen, de Hindostanen de Javanen, Joden, franse hugenoten en verbannen criminelen uit Europa. De creolen zijn de oorspronkelijk uit Afrika afkomstige slaven. Na de afschaffing van de slavernij bleven sommigen achter op de plantages om daar als vrij man te werken. De meesten echter gingen naar de stad om daar diensten voor stadsbewoners te verrichten. Zij leefden van stukjes land aan de rand van Paramaribo. Weer anderen leefden alleen van de landbouw en werden boer. Zij leefden van hun eigen verbouwde voedsel en verkochten bijna niets. Op dat moment is het beeld van de creolen ten op zichten van de Nederlanders zeer veranderd, hoewel ze nog steeds als minderwaardig werden beschouwd en andere rechten hadden dan de blanken, hadden ze het nu toch een stuk beter. Ze hadden niet zo’n hekel maar aan de Nederlanders. Nu veel slaven waren vertrokken van de plantages, waren veel planters op zoek naar contractarbeiders. Werving van Brits-Indiërs lag het meest voor de hand. Deze mensen werden in Suriname Hindostanen genoemd. Om voor de immigratie niet langer afhankelijk te zijn van de Britten had men in Nederland besloten migratie van Javaanse contractanten mogelijk te maken. Deze Javanen kwamen vanaf 1890 naar Suriname. De Hindostanen en Javanen hadden economische motieven om naar Suriname te komen. Ze waren van plan om 5 jaar geld te gaan verdienen in Suriname en daarna terug te keren naar hun geboorteland. Velen van hen bleven echter achter in Suriname. De Javanen en Hindostanen keken heel anders tegen de Nederlanders aan dan de creolen en de bosnegers. De Nederlanders verschaften hen immers werk tegen een redelijke vergoeding. Zij hadden er zelf voor gekozen om naar Suriname te komen. Toen de kolonie in Zuid-Amerika in handen kwam van de Nederlanders bleek dat men er niet veel aan had. Het werd gebruikt als een plek om misdadigers heen te sturen, waar dezen tot eerlijke mensen zouden worden gemaakt. De Surinaamse immigranten kwamen echter lang niet allemaal uit Nederland, ook Franse hugenoten gingen naar Suriname. De meest serieuze kolonisten waren de Spaanse en Portugese joden, van wie velen op de vlucht voor de inquisitie al eerder naar de Nieuwe Wereld waren getrokken. Hun nakomelingen spelen nog altijd een vooraanstaande rol in de Surinaamse samenleving. Tussen deze verschillende bevolkingsgroepen bestonden etnische, sociale en economische verschillen. Het echte nationalistische gevoel was er dus niet. Uiteindelijk kan men dus zeggen dat de Nederlanders ongelooflijk veel hebben veranderd aan de Surinaamse samenleving. Toen ze er aankwamen waren er alleen een aantal indianen en een paar eeuwen later waren er, door hun toedoen, indianen, creolen (Afrikaanse afkomst), bosnegers, Javanen, Hindostanen en Nederlanders. Verder natuurlijk ook nog Fransen, Spaanse- en Portugese joden, maar dat was niet door toedoen van de Nederlanders. In de loop der tijd is men de Surinamers menswaardiger gaan behandelen, waardoor er een steeds positiever beeld van de Nederlanders kwam. De Nederlanders voelden zich nog steeds superieur. Hoe was de situatie vlak voor de dekolonisatie? Het nationalisme onder de Surinamers speelde de grootste rol bij de dekolonisatie van Suriname. Dit streven van een nationalistische brak vooral tijdens de tweede wereldoorlog door. Dit kwam onder andere door een radiotoespraak in 1942 van koningin Wilhelmina, waarin zij duidelijk maakte dat Nederlands-Indië, Suriname en de Nederlandse Antillen intern zelfbestuur zouden krijgen. Eigenlijk wilde koningin Wilhelmina liever dat de koloniën voor Nederland behouden zouden blijven maar ze bezweek onder druk van de Nederlandse regering en de Amerikaanse president Roosevelt, die samen met de Britse premier Churchill pleitte voor zelfbeschikkingsrecht van alle naties. Deze toespraak werd gunstig onthaald door Suriname, wat niet vreemd was gezien de steeds grotere weerstand tegen het autocratische optreden van gouverneur Kielstra en zijn beleid van verindisching. JC Kielstra was een ambtenaar uit Oost-Indië, hij was een kenner op het gebied van landbouw en hij wilde de landbouw in Suriname inrichten volgens Indisch model, namelijk veel kleinschalige landbouw. Dit wilde hij omdat dit stelsel veel winst opleverde en het was gemakkelijk om belastingen te heffen want de landbouw zou worden geconcentreerd in dorpsgemeenschappen in plaats van over het hele land verspreid. Er kon dan gewoon worden langsgegaan in een dorp en alle belastingen konden worden geïnd. Verindisching houdt dus in dat de landbouw in Suriname wordt ingericht naar Indisch model. Kielstra wilde veel Javaanse werkers naar Suriname halen om te helpen met het opbouwen van zijn nieuwe landbouwpolitiek.(1,2) Verder liet Kielstra ook nog de Assimilatiepolitiek los. Vanaf 1863 had Nederland namelijk geprobeerd van Suriname een homogene Nederlandse volksplanting te maken. In Suriname golden totdat Kielstra zijn veranderingen doorvoerde alle Nederlandse feestdagen als de enige en Afrikaanse religieuze gebruiken waren streng verboden. Ook werd Suriname omgedoopt van "De Koloniale Staten" naar "Staten van Suriname". Kielstra kreeg vanaf 1936 meer bevoegdheden in Suriname. Hij mocht vijf van de vijftien leden van het bestuur van de Staten van Suriname zelf benoemen. Het is te begrijpen dat de Surinaamse bevolking het niet leuk vond dat gouverneur Kielstra opeens de baas over hun ging spelen. Een echt streven naar onafhankelijkheid was er zo rond de tweede wereldoorlog nog niet, maar het begon wel te komen. Het Atlantic Charter, waarin Churchill en Roosevelt zelfbeschikkingsrecht bepleitte kreeg het meest aandacht bij Surinaamse pers. De licht gekleurde creoolse elite had de leuze ‘baas in eigen huis’. Dit streven werd niet zo ingegeven door een antikoloniale houding, maar meer door de wens de bestuurlijke taken zelf in handen te nemen, waarvoor Kielstra Nederlandse ambtenaren met ‘Indië-ervaring’ had aangetrokken. Een anti-Nederlandse stemming was er tijdens de oorlog niet. Er was eerder mededogen bij veel Surinamers te bespeuren met de bevolking van hun moederland. In Suriname was er sprake van een Oranje-gezindheid, vooral onder de creolen, die koning Willem III nog altijd beschouwde als degene die een eind maakte aan de slavernij. Toch bracht de oorlog veranderingen in de samenleving teweeg. Deze waren vooral het gevolg van de komst in 1942 van een aandeel van ruim 200 Amerikaanse militairen, die in Suriname de voor de oorlogindustrie belangrijke bauxietmijnen moesten beschermen tegen mogelijke Duitse acties. Deze aanwezigheid zorgde voor een enorme kapitaalstroom. Aan de uitbreiding van het vliegveld de Zanderij, de aanleg van wegen en defensiewerken en de gewone uitgaven van de militairen werd ruim Sf. 65 miljoen besteed. Het grootste deel van dat geld ging op aan lonen voor lokale arbeiders en de levering van lokale goederen. Deze geldstroom bracht voor veel Surinamers voor het eerst welvaart. Door de Amerikaanse militairen verwesterden de Surinamers erg in de stad. De snelle urbanisatie had ook veel nadelen. In de stad vormden jongeren bendes en nam de prostitutie toe. Kielstra was met de Amerikaanse aanwezigheid helemaal niet enthousiast. Hij meende zelfs de negatieve houding van veel Surinamers tegenover hem getuigde van ‘Amerikanisme’. Hij vreesde dat de bewondering van de Amerikanen als gevolg zou hebben tot een anti-Nederlandse houding. Dit was overdreven wat bleek uit een bezoek van prinses Juliana aan Paramaribo, waar heel Paramaribo kwam kijken. Door de komst van de Amerikanen kreeg de vorming van een Surinaams legersmacht de voorrang. Kolonel J.K. Meyer werd benoemd tot territoriaal commandant met als opdracht om een drietal bataljon van inheemse troepen, waarvan er 2 naar Australië zou worden gebracht om tegen de Japanners te vechten. Het derde bataljon moest de taak van het Amerikaanse leger in Suriname overnemen. Deze plannen dreigden te mislukken door de slechte verhouding tussen gouverneur Kielstra en de Statenleden. Zij wilden alleen hieraan meewerken, wanneer Kielstra van het toneel zou verdwijnen. Deze wilde de uitzending van de eerste 2 bataljons regelen bij een Koninklijk Besluit, maar minister van Koloniën, Van Mook, vond het onverstandig een conflict hierover met de Staten uit te lokken. Voor commandant Meyer was dat voldoende reden om voor een ontslag van Kielstra te zorgen. Hij stuurde een dominee met een dossier over Kielstra, waarin stond dat hij enige sympathie had voor de NSB’ers naar de koningin Wilhelmina. Verder dan de Minister van Koloniën kwam dit rapport niet. Meyer werd dus om een schandaal te vermijden overgeplaatst naar Australië.(1) Hierdoor was het vertrek van Kielstra dichterbij gekomen, al meende minister van Mook dat het alleen maar moeilijker was door dit schandaal om Kielstra te ontslaan. Kielstra’s optreden had ook buiten de Staten verzet opgeroepen. In 1943 was op initiatief van een groep burgers een verzoekschrift ter ondertekening rondgegaan, waarin de koningin werd verzocht de gouverneur te ontslaan. De verspreiding hiervan, dat in een paar dagen al door 350 personen was ondertekend, leidde tot de arrestatie van de initiatiefnemers. De meest vooraanstaande initiatiefnemer, W. Bos Verschuur, werd naar een bepaald gebied toegewezen waar hij niet weg mocht, omdat hij rust en veiligheid in de kolonie in gevaar zou brengen. Uit protest tegen de internering van Bos Verschuur en Kielstra’s weigering volledige opheldering te verschaffen traden zeven van de tien gekozen Statenleden af. Enkele maanden later werden ze met een grote meerderheid herkozen. Dit leidde tot een vernoeming van Kielstra als ambassadeur van Mexico. Een belangrijk motief voor Kielstra’s ontslag was dat hiermee de zorg van Amerika over de politieke instabiliteit in Suriname werd weggenomen, wat het vertrek van de Amerikaanse troep zouden bespoedigen. Als de conflicten nog door zouden gaan zou dit Nederland als kolonist aantasten. Direct na de oorlog kwam de politieke mobilisatie op gang. De geest voor partijvorming was nooit erg groot geweest door het census- en capaciteitskiesrecht. De maatschappelijke veranderingen in de oorlogsperiode hadden bij alle bevolkingen tot een groter zelfbewustzijn geleid, wat ook in politiek gebied te zien was. Hindostanen en Javanen verenigden zich in 1946 in de Hindostaans-Javaans Centrale Raad, vooral om te voorkomen dat de Unie Suriname, een culturele vereniging opgericht door creolen, alleen met de Nederlandse regering zou praten over zelfrecht. In hetzelfde jaar was de Moslim-partij de eerste echte partij, later werd ook de Hindoe-partij opgericht. De vertegenwoordigers van de creoolse elite zagen hun comfortabele positie bedreigd en waren tegen elke vorm van algemeen kiesrecht met het argument dat het volk er ‘nog niet rijp’ voor was. Zij wilden ook niet meer dan een ‘elitenationalisme’. Zij hadden in september 1946 de Nationale Partij Suriname (NPS) gesticht, de opvolger van Unie Suriname. Dit is als antwoord op het een maand eerder tot stand gekomen Progressieve Surinaamse Volkspartij. Deze hadden als belangrijke doelstelling het algemeen kiesrecht. De onafhankelijkheid kwam bij de Javanen voor het eerst op. Het recht op terugkeer naar Indonesië hadden zij als belangrijkste motief. Iding Soemita had met dat doel de Persuatan Indonesia opgericht. Uiteindelijk werd het algemeen kiesrecht door de NPS geaccepteerd, omdat Nederland zich hierop vasthield. Om haar machtspositie te versterken wilde de NPS een vorm van districtenstelsel invoeren. Nederland werkte de partij niet tegen, omdat die over een ruime meerderheid beschikte in de Staten. De grenzen van de negen districten werden zo getrokken dat hindostanen en Javanen nooit de absolute meerderheid in de zetels konden halen. De hindostanen en de Javanen waren al zo blij dat ze op politiek gebied mee konden praten dat zij zich niet verzetten tegen dit nadelig systeem. De uitslag van de eerste algemene verkiezingen was dan ook geen verrassing. De NPS won alle 10 zetels in Paramaribo en de resterende 3 in creoolse districten. De VHP, verenigd hindoestaanse partij, kreeg zes zetels en de KTPI twee. Ideologische verschillen tussen de partijen waren er niet. Ze wilden allemaal aan autonome status. Deze zelfrecht werd pas 1954 ingevoerd. De NPS was al na enkele jaren hun hoge positie kwijt. Een motie van een zekere Pengel zorgde ervoor dat 8 NPS-statenleden vertrokken. Deze NPS-ers vormde een nieuwe partij, genaamd de SDP (Surinaamse Democratische Partij) Die weer samenwerkte met de PSV en de KTPI in het zogenaamde Eenheidsfront (EF). Zij wonnen ook de volgende verkiezingen. De PSV die zich snel ongemakkelijk was gaan voelen in de EF sloot zich aan bij de NSP in ruil voor verkiesbare plaatsen op de kandidatenlijst. De coalitieperiode die tot 1967 zou duren werd beschreven als de meest welvarende en stabiele sinds de invoering van het algemeen kiesrecht. De VHP kreeg voor het eerst ministers in een kabinet. De wettelijke machthebbers Lachmon en Pengel bleven in het parlement om het politieke spel te dirigeren. De NPS werd uitgedaagd door de in 1961 opgerichte Partij Nationalistische Republiek (PNR), die volledige onafhankelijkheid nastreefde. De PNR, die vrijwel volledig creools was, had sterke nationalistische uitgangspunten. De partijleider Eddy Bruma, wilde dat mannen, vrouwen en jeugdigen het Surinaamse volk zouden voorgaan in een ‘nationalistisch revolutie’. Het was niet vreemd dat de sterke drang naar onafhankelijkheid het eerst bij de creolen opkwam. Zij waren het meest door de Nederlandse cultuur beïnvloed en daarom meer op zoek naar een eigen culturele identiteit. Na de verkiezingen in 1967 ontstond er een breuk tussen de NPS en VHP. De hindostanen hadden hun zeteltal door uitbreiding van het evenredig kiesstelsel vergroot. Zij eisten daarom extra ministers van hen in het kabinet. Het belangrijkste punt waarover zij het niet eens konden worden was de onafhankelijkheid. In de visie van Lachmon moeste eerst Suriname economisch ver ontwikkeld zijn voor een onafhankelijkheid mogelijk kon worden. Hij eiste daarom van Pengel dat hij in de volgende kabinetsperiode de onafhankelijkskwestie niet opnieuw aan de orde zou stellen. De NPS-leider vond dat onaanvaardbaar en wees een verdere samenwerking af. Hoewel Pengel op basis van de verkiezingsuitslag een geheel creools kabinet kon vormen koos hij voor samenwerking met de hindostaans Actiegroep. Stakingsacties van onderwijzend personeel maakten na 2 jaar een eind aan het tweede kabinet Pengel. Terwijl de PNR haar positie versterkte door stakingsacties tegen Pengel, raakte de NPS verzwakt door de intellectuelen die teleurgesteld waren in het beleid van Pengel en geen steun meer aan hem boden. De door hen opgerichte Progressieve Nationale Partij (PNP), die samenwerkte met de KTPI en PSV, boekte een opmerkelijk verkiezingssucces met hun campagne tegen corruptie, bevoordeling maar vooral tegen Pengel. De VHP, die samenwerkte met de Actiegroep en de kleine Javaanse partij SRI boekte de grootste overwinning. Toen Pengel weigerde met de VHP samen te werken, besloot Lachmon tot samenwerking met de PNP. In 1973 stierf Pengel. De creolen werden bang voor een overheersing van de hindostanen die ook voor het eerst studiebeurzen kregen. Maar langdurige stakingen van alle vakbonden leidde tot de genadeslag van de regering. De NPS en PNR steunden deze stakingen. Toen de nieuwe NPS-leider, Henck Arron, met een vrijwel volledige creoolse Nationale Partij Kombinatie bij de verkiezingen in 1973 22 zetels veroverde, waren de hindostanen voor het eerst niet meer in de regering vertegenwoordigd. Met het kabinet Henck Arron werden de eerste stappen gezet richting een definitieve onafhankelijkheid. Kortom net voor de dekolonisatie waren er al veel dingen veranderd. Langzaamaan begon er zich een nationalistisch gevoel bij de Surinamers te vormen, wat bij de tweede wereldoorlog begon op te komen. Echt anti-Nederlandse gevoel waren ze niet, in ieder geval niet zo sterk als in Nederlands-Indië. Ook zorgde Kielstra, wat denk ik niet zijn bedoeling was, voor een versnelling van dat opkomende gevoel. Er werden ook veel politieke partijen opgericht net voor de dekolonisatie. Hoe verliep de dekolonisatie? De weg naar onafhankelijkheid: Het grote probleem in Suriname bij de realisering van de onafhankelijkheid was dat het land geen échte natie vormde. Van een nationaal cultureel besef was nooit sprake geweest. Ook de steeds groter wordende Westerse culturele invloed droeg er niet aan bij dat de drie grootste bevolkingsgroepen, de Creolen, Hindoestanen en Javanen, meer een eenheid werden. Ze bleven duidelijk een eigen identiteit houden. Deze grote verschillen in cultuur had bij de creolen tot een opwaardering van de eigen cultuur geleid. Zij vonden hun eigen cultuur heel belangrijk. Deze opwaardering riep bij de Hindoestanen weer een defensieve reactie op. Ook zij begonnen hun eigen cultuur op te waarderen. In 1973 vonden er nieuwe verkiezingen plaats. Het was een strijd tussen de Hindoestaans-Javaanse coalitie van VHP en SRI, tegen de Creools-Javaanse Nationale Partij Kombinatie, de NPK. De NPK was ontstaan door de angst van de creolen om voorgoed hun politieke machtspositie kwijt te raken. Het resultaat van de verkiezing was een kabinet zonder Hindoestanen, met als premier Arron. Deze ontwikkeling was niet gunstig omdat de Hindoestanen geen macht meer hadden, en de kans op verbroedering tussen de volken leek te zijn verdwenen. De tegenstellingen tussen Hindoestanen en creolen verscherpte zich nadat premier Arron op 15 februari 1974 aankondigde dat zijn kabinet ’de overdracht van de soevereiniteit’, de onafhankelijkheid dus, vóór het einde van 1975 wilde realiseren. De Hindoestanen waren angstig dat er dan een totale creoolse overheersing zou komen. Dit blijkt uit het feit dat zij massaal naar Nederland vluchtten. Waren er in 1970 nog 29.000 Hindoestanen in Nederland aanwezig, in 1975 was dat aantal opgelopen tot 100.000, meer dan een derde van de totale Surinaamse bevolking. De aankondiging van onafhankelijkheid door de (creoolse) regering maakte de etnische tegenstellingen dus duidelijker dan ooit. Paramaribo werd herhaaldelijk opgeschrikt door brandstichtingen, demonstraties, relletjes en ook een keer een korte gijzeling van de premier Arron. Al eerder waren in Suriname maar ook in Nederland sterke stromingen aanwezig, die de onafhankelijkheid hadden bepleit. Nu vergrote de aandacht voor de Surinaamse onafhankelijkheid zich. Dat kwam misschien omdat Nederland op moest letten of de internationale reputatie geen gevaar leed, want nog niet zolang geleden had Nederland met harde hand had opgetreden op de Antillen, en daar had het buitenland Nederland flink op aangesproken. Ook de grote stroom van Surinaamse immigranten was een reden voor Nederlandse politieke partijen om Suriname toestemming te geven onafhankelijk te worden
De premiers van de drie koninkrijksdelen (den Uyl, Arron en Evertsz) besloten in een protocol dat Suriname op geen later tijdstip dan einde 1975 onafhankelijk zou worden. De leider van de Hindoestaanse partijen, Lachmon, wilde alleen meewerken aan de onafhankelijkheid als zijn partij in het kabinet zou worden opgenomen. De regering weigerde akkoord te gaan met die voorwaarde. Lachmon was hier zeer verbitterd over, en dreigde alles te doen om de onafhankelijkheid tegen te gaan. Daarna wilde hij toch maar weer wel meewerken. Hij stelde in een ‘Proclamatie van tien punten’ opnieuw voorwaarden, zoals het waarborgen van de mensenrechten in een nieuwe grondwet, een etnisch evenwichtigere samenstelling van het leger, een evenredig kiesstelsel dat een eind moest maken aan de bevoorrechte positie van de creoolse bevolking.. Ook moesten zes maande na de onafhankelijkheid nieuwe verkiezingen worden gehouden. Den Uyl was het op de meest punten eens met premier Arron. Het overleg over de onafhankelijkheid verliep over het algemeen dus goed, al waren de meningen zeer verdeeld. De belangrijkste punten van overleg waren de landverdediging van Suriname, de vraag of Surinamers recht hadden op een Nederlands paspoort en of Surinamers voor hun komst naar Nederland een visum of een verblijfsvergunning nodig hadden. Lachmon wilde een dubbele nationaliteit, maar Nederland wilde de immigratie juist tegengaan. Er werd besloten dat de mensen nog vijf jaar vrij konden reizen tussen de landen, en daarna zouden de mensen moeten kiezen tussen de Surinaamse of Nederlands nationaliteit, en zou de visumplicht van kracht worden. Een ander belangrijk onderwerp was de financiële afwikkeling. Over dat onderwerp waren de partijen nog minder eensgezind. Nederland wilde achthonderd miljoen gulden geven, de Surinaamse regering rekende op 10 miljard gulden. De Surinaamse regering misbruikte de angst van Nederland om te worden beschuldigd van kolonistisch en bemoeizuchtig gedrag. Steeds als er een ruzie dreigde te ontstaan, probeerde Nederland dat te voorkomen door meer geld te beloven. Uiteindelijk werd het bedrag vastgesteld op 3,2 miljard. Dat was wel gebonden hulp. Voor overleg en goedkeuring van de bestedingen zou de Commissie Ontwikkelingssamenwerking Nederland-Suriname (CONS) worden opgericht. Zo hield Nederland dus ook na de onafhankelijkheid nog veel invloed op de gang van zaken in Suriname. Een week voor de onafhankelijkheid werd de nieuwe Surinaamse grondwet, waarin alle grondrechten en principes van een parlementair stelsel waren vastgelegd met algemene stemmen door de regering aanvaard. Na verzoenende woorden richting Lachmon en door de toezegging dat binnen acht maanden nieuwe verkiezingen zouden worden gehouden, gaven ook de Hindoestanen hun stem aan het grondwetsontwerp. Op 25 november 1975 werd de onafhankelijkheid uitgeroepen. Achteraf Suriname was dan wel in grote eensgezindheid onafhankelijk geworden, maar was daar eigenlijk nog niet aan toe. De onafhankelijkheid was vooral het gevolg van het creoolse nationalisme, de rest van de bevolking had er geen behoefte aan. Ook de economische basis was er nog niet. Na de onafhankelijkheid bleef alles bij het oude. Gouverneur J. Ferrier werd president en het kabinet bleef aan. De grondwet was naar Nederlands voorbeeld opgesteld, de voertaal bleef Nederlands. Suriname bleef afhankelijk van Nederlandse hulp (geld) en kennis. In buitenlands betrekkingen trad Nederland in het begin nog op als vertegenwoordiger van Suriname omdat er veel te weinig Surinaamse diplomaten waren. Nederland werd er dus van beschuldigd dat door hun drang om de onafhankelijkheid snel te realiseren ten koste is gegaan van een zorgvuldige voorbereiding. De 3,2 miljard gulden aan ontwikkelingshulp in Suriname zou niet alleen door economische motieven zijn beloofd, maar ook een van de weinige politieke drukmiddelen om de onafhankelijkheid te versnellen. Een voorbeeld van de invloed van Nederland is het ontstaan van de Surinaamse Krijgsmacht(SKM). Nederland zag hier het nut niet van in, maar gaf liever toen aan de eis van Suriname om de vrede te bewaren. De staf van de SKM werd geassisteerd door een Nederlands militaire missie. Wat gebeurde er na de dekolonisatie? Bij de onderhandelingen over de onafhankelijkheid had de Surinaamse (en creoolse) premier Arron beloofd binnen 8 maanden na de onafhankelijkheid verkiezingen uit te schrijven. De reden hiervoor was dat de Hindoestanen de grootste bevolkingsgroep waren geworden. In Suriname stemt men heel erg gericht op ras; er is een creoolse, een Hindoestaanse en een Javaanse politieke partij. Logischerwijs wint de partij van de grootste bevolkingsgroep de verkiezingen. 1,2
In 1977 schreef Arron toch verkiezingen uit en tot de verbazing van veel mensen won de (creoolse) Nationale Partij Kombinatie die verkiezingen met 21 zetels. Later zou blijken dat er van verkiezingsfraude sprake is geweest. Hierdoor stegen de spanningen tussen de creolen en de Hindoestanen die toch al niet gelukkig waren met de onafhankelijkheid uit angst voor een creoolse overheersing.1

Zoals eerder vermeld beloofde Nederland 3,2 miljard gulden ontwikkelingshulp aan Suriname. Dit zorgde voor een korte economische impuls maar het leverde geen structurele verbeteringen op omdat veel van het geld was besteed aan de verbetering van de infrastructuur waardoor weinig nieuwe productie ontstond. Zo werd een groot deel van het ontwikkelingsgeld besteed aan de aanleg van een spoorbaan naar West-Suriname waar veel bauxiet kon worden gewonnen. Maar toen in 1979 de spoorbaan vrijwel was voltooid, bleken de bauxietondernemingen geen interesse meer te hebben in de kwalitatief mindere reserves van het in West-Suriname gelegen Bakhuysgebergte. Dit betekent dus dat er heel veel geld is geïnvesteerd voor niets. Verder werden er heel veel initiatieven genomen door de overheid met het Nederlandse geld zonder dat deze initiatieven winst opleverden.1,2
In de jaren ’70 was het progressieve denken heel erg opgekomen in de Nederlandse politiek. Veel politici in Nederland vonden dat Nederland heel snel de kolonie Suriname moest afstaan want wat hun betreft kon het echt niet dat Nederland in deze tijd nog een kolonie had. Er kan dus gezegd worden dat er gedurende de jaren ’70 het superioriteitsgevoel dat veel ouderen nog wel over de kolonie Suriname hadden plaatsmaakte voor een gevoel van gelijkheid bij de jongere generatie. Dit is dus een duidelijke verandering in de opstelling van de Nederlanders ten opzichte van Suriname. Hierdoor valt ook te verklaren waarom Suriname zo overhaast onafhankelijk is geworden. In Nederland was de druk gewoon te groot om de kolonie nog te behouden en de algemene opvatting was dat Nederland maar zo snel mogelijk van Suriname af moest zijn. De Nederlandse politiek hoopte dat ze met de 3,2 miljard ontwikkelingshulp Suriname konden ondersteunen om economisch van Nederland onafhankelijk te worden. In Suriname waren verschillende meningen ten opzichte van Nederland aanwezig. Veel creoolse mensen zagen de Nederlanders nog als de echte kolonialisten en stelden zich vrij vijandig op ten opzichte van Nederland. Het is dan ook logisch dat de creoolse politieke partij de grootste voorstander was van de onafhankelijkheid. Maar de Hindoestanen en Javanen, de 2 andere grote bevolkingsgroepen van Suriname hadden geen sterk nationalistisch gevoel zoals de creolen en ze waren tegen de onafhankelijkheid. Bij hun was er in veel mindere mate sprake van een vijandelijke houding ten opzichte van Nederland. Veel hoger opgeleide Surinamers, voornamelijk Hindoestanen, emigreerden in de 5 eerste jaren na de onafhankelijkheid naar Nederland. Dit is ook één van de oorzaken dat de economie in Suriname niet goed vooruitging: Alle hoog opgeleide Surinamers emigreerden naar Nederland. 2,3
Op 25 februari pleegden zestien sergeanten onder aanvoering van de 34-jarige Desi Bouterse een staatsgreep. De directe aanleiding was een conflict in het leger. Onderofficieren hadden een militaire vakbond, de Bomika (Bond van Militair Kader), opgericht om hun belangen te behartigen. De regering weigerde deze vakbond te erkennen. Maar dit was slechts de aanleiding.1,2
De sergeanten waren al langer uit op macht en nu het dramatisch slecht ging met de Surinaamse economie roken ze hun kans. Omdat Nederland de onderofficieren steunde in hun eisen om het leger in Suriname efficiënter te maken door onder meer de oprichting van de Bomika dachten de sergeanten dat Nederland de staatsgreep niet direct zou veroordelen. De nieuwe leiders van Suriname pakten alles heel voorzichtig aan om niet gelijk de hele westerse wereld tegen zich in het harnas te jagen. Ze stelden een Nationaal Militaire Raad (NMR) in. Deze raad was heel voorzichtig. De grondwet bleef gehandhaafd en de president en het parlement (dat wel al haar feitelijke macht was verloren) mochten aanblijven. Het was duidelijk dat de nieuwe machtshebbers niet alles alleen wilden doen; dit komt waarschijnlijk door hun gebrek aan politieke ervaring. Op 15 maart 1980 trad de burgerregering aan onder leiding van Henk Chin a Sen. Deze premier was van Chinees-creoolse afkomst en was dus zonder etnische voorkeuren en werd aanvaard door alle etnische groepen in Suriname. De nieuwe regering wilde luisteren naar alle problemen en stond zelfs open voor ideeën van het volk. Er werd een ideeënbus opgehangen in de Memre Boekoe-kazerne waar burgers suggesties konden deponeren. In Suriname eerste er alom vreugde en hoop door de nieuwe regering die liefkozend “onze jongens” werden genoemd. Het kabinet stelde een programma op met als uitgangspunt vier vernieuwingen: vernieuwingen van de politiek/bestuurlijke orde, van de sociaal-maatschappelijke orde, van de educatieve orde en van de sociaal-economische orde. Aanvankelijk had Nederland vertrouwen in de nieuwe regering en zegde 500 miljoen gulden toe voor nieuwe projecten. Maar in december 1982 kwam er verandering in de goede relatie tussen de regeringen van Suriname en Nederland. In deze maand werden de beruchte decembermoorden gepleegd. De militaire machtshebbers vermoordden 15 politieke tegenstanders. Toen was het gedaan met alle goede wil van Nederland en de ontwikkelingshulp uit Den Haag werd per direct stopgezet. Desi Bouterse echter zei het volgende in zijn reactie op de stopzetting van de ontwikkelingshulp: “dat de opschorting van de ontwikkelingshulp, zoals recentelijk ook is bekendgemaakt door de Nederlandse Pers, niets en dan ook niets had uit te staan met de decemberdagen of met de daaropvolgende geveinsde morele verontwaardiging in Nederland, maar een directe reactie is geweest op onze reeds eerder aangevangen strijd om economische en politieke zelfstandigheid.” Zo stookte Desi Bouterse zijn volk op tegen de Nederlandse regering. Het is duidelijk dat in de jaren tachtig de relatie tussen de Nederlandse en de Surinaamse regering heel erg slecht was. Het ging economisch slechter en slechter met Suriname. De enige manier om Suriname economische uit het slop te krijgen was de hervatting van de ontwikkelingshulp uit Den Haag. Hiervoor moest het democratische proces opnieuw worden ingezet en dit gebeurde in 1987. Op 25 november volgden verkiezingen. Nu waren er voor het eerst niet-etnisch gebonden partijen waar te nemen; de belangrijkste van deze partijen was het Front voor Democratie en Ontwikkeling. Deze partij wilde de rol van het leger terugdringen om de hulp van Nederland weer op gang te brengen. Het Front behaalde een monsteroverwinning. Er werd op gerekend dat Nederland de hulp zou hervatten maar dat gebeurde nog niet. In Suriname was namelijk voor de verkiezingen een akkoord getekend waarin was overeengekomen dat de grondwet niet zou worden gewijzigd als de het leger de verkiezingen zou accepteren. Net als voor de militaire coup ging het economisch heel slecht en corruptie overheerste. Van verbetering was duidelijk geen sprake. Vanaf 1992 geeft Nederland weer ontwikkelingshulp aan Suriname. Dit wil echter niet zeggen dat de verhouding tussen Nederland en Suriname goed is. In Suriname heeft Bouterse nog steeds voor een groot deel de touwtjes in handen en Nederland is hier niet blij mee. Nederland heeft extra grote problemen met Bouterse omdat hij wordt vervolgd voor drugshandel. Het is zelfs zo erg dat Bouterse al officieel is veroordeeld tot 16 jaar cel en 4,6 miljoen gulden boete door Nederlandse rechters. Hij is alleen nog niet opgepakt en het is niet waarschijnlijk dat dat snel zal gebeuren. De conclusie is dat op er op dit moment nog steeds sprake is van spanningen tussen de Nederlandse en Surinaamse regering. Conclusie Zoals in de 4 deelvragen te lezen is is er door de eeuwen heen heel erg veel veranderd in het denken van Surinamers over Nederlanders en van Nederlanders over Surinamers. Vanaf het moment dat Nederland Suriname begon te koloniseren was daar het superioriteitsgevoel van de kolonialisten over enerzijds de oorspronkelijke bewoners de Indianen en anderzijds de uit Afrika afkomstige slaven. Het is te begrijpen dat deze twee bevolkingsgroepen een erge hekel aan de Nederlandse overheersers hadden. Dit is ook te merken aan het feit dat veel slaven van de Nederlandse plantages vluchtten naar het oerwoud; de zogenaamde Bosnegers. Maar met de afschaffing van de slavernij in 1863 veranderde er al veel. Het superioriteitsgevoel van de Nederlanders was er nog steeds maar het nam af doordat de slaven geen eigendom meer van hen waren; heel langzaam begonnen de Nederlanders de andere bewoners van Suriname meer als gelijken te zien. De Nederlanders hadden na de afschaffing van de slavernij nog maar weinig mensen om op hun plantages te werken en om die reden contracteerden ze arbeiders uit Brits-Indië (Hindoestanen) en uit Nederlands-Indië (Javanen). Tussen de contractarbeiders en de Nederlanders bestond in veel mindere mate haat dan tussen de creolen en de Nederlanders omdat de creolen de Nederlanders veel meer als de kolonialisten zagen en de Hindoestanen en Javanen zagen de Nederlanders meer als werkgevers. Het is dan ook begrijpelijk dat in de 20e eeuw juist onder de creolen het nationalisme opkwam. Over de hele wereld waren in de negentiende en in de twintigste eeuw al vele koloniën onafhankelijk geworden en in Nederland vond men dat Suriname ook onafhankelijk moest worden. Het was dus eigenlijk een soort schaamte voor het feit dat Nederland nog steeds koloniën had. In Suriname wilde de creoolse bevolkingsgroep maar al te graag onafhankelijk worden en in 1975 was Suriname onafhankelijk. De Hindoestanen en Javanen waren hier niet blij mee uit angst voor een creoolse overheersing. In de jaren na 1975 ging het economisch heel slecht met Suriname; de Nederlandse ontwikkelingshulp werd over de balk gesmeten zonder dat er economische progressie werd geboekt. Vanaf het moment dat in 1980 de staatsgreep gepleegd werd door militairen onder leiding van Desi Bouterse zijn de verhoudingen tussen Nederland en Suriname weer verslechterd. Suriname wilde graag hulp van Nederland maar Nederland weigerde die te geven zolang als Suriname niet democratisch was. Nadat de economie in Suriname een dieptepunt had bereikt voerde men weer de democratie door en Nederland geeft sinds 1992 weer ontwikkelingshulp. Maar de verhouding tussen beide landen is nog steeds gespannen. De grote lijn in het veranderen tussen het denken van Nederlanders over Surinamers en van Surinamers over Nederlanders: In de koloniale tijd vooral sprake was van een meester-slaaf verhouding tussen beide volkeren, sinds de afschaffing van de slavernij veranderde dit langzaam in een gevoel van gelijkheid maar pas vanaf 1975 is hier echt sprake van. Ondanks het gevoel dat het ene volk niet beter is dan het andere bestaan er tot op de dag van vandaag grote spanningen tussen de regeringen van de 2 landen. En het kan nog heel lang duren voordat er in Suriname een positief beeld bestaat van de Nederlandse regering en een positief beeld van de Surinaamse regering in Nederland.

REACTIES

L.

L.

hoi
ik vind dit een mooie site
xjes mij

12 jaar geleden

C.

C.

cool

12 jaar geleden

L.

L.

te lang en te overbodige informatie

8 jaar geleden

I.

I.

Voordelig

7 jaar geleden

E.

E.

Totaal door Nederlandse politiek ingegeven zienswijze, tendentieus. Mist elke relatie met de realiteit. Advies: 1. bestudeer J. Wolbers en lees J. G. Stedman. 2. Vraag jezekf af waarom o.a. de archieven over de staatsgreep in Suriname 60 jaar langer gesloten worden gehouden door je Nederlandse regering en neem dat als uitgangspunt voor een meer afgewogen verhaal. 3. Voor de drugshandel moet je eerst in je eigen keuken kijken, zowel voor wat betreft gebruik als productie.

5 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.