Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Massamedia

Beoordeling 7.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas havo | 6104 woorden
  • 9 maart 2004
  • 24 keer beoordeeld
Cijfer 7.6
24 keer beoordeeld

MA Massamedia Hoofdstuk 1 1.1 Communicatie= een doorlopend proces waarbij een zender bedoeld of onbedoeld een boodschap (informatie) overbrengt aan een ontvanger. Zender= degene die informatie overbrengt/meedeelt
Ontvanger = degene die de boodschap krijgt. 1.2 Eenzijdige communicatie = de zender geeft een bericht aan een ontvanger, de ontvanger kan niet terug reageren naar de zender (bijv tv-uitzending) feedback = reactie op boodschap
meerzijdige communicatie = als zender en ontvanger direct op elkaars boodschappen kunnen reageren. (gesprek, gelaatsuitdrukkingen) verbale communicatie = communicatie door middel van zowel gesproken als geschreven taal

non-verbale communicatie = communicatie zonder woorden, dus bijv. gelaatsuitdrukkingen, plaatjes of muziek bij een film. Directe communicatie = communicatie zonder technische hulpmiddelen. Indirecte communicatie= communicatie met technische hulpmiddelen
Communicatiemedia; technische hulpmiddelen. 1.3 effectieve communicatie; dat de combinatie van verbale en non-verbale communicatie goed gebruikt is. Bijv bij een begrafenis treurige muziek en close-ups van gelaatsuitdrukkingen van de mensen. 1.4 referentiekader; het geheel van kennis, ervaring en verwachtingen dat mensen hebben. Door verschillen van bijv. cultuur kunnen er communicatiestoornissen voorkomen. Socialisatie; het proces waarbij de mens wordt voorbereid op zijn rol in de samenleving. Niet iedereen wordt op de zelfde manier gesocialiseerd  cultuur. 1.5 Informatie; Nieuws en kennis. Nieuws is subjectief want wat voor de een wetenswaardig is is voor de ander misschien onbelangrijk. Om een feit voor iemand tot nieuw te maken moet het aan 3 voorwaarden voldoen. 1. het moet uitzonderlijk zijn
2. het moet een zekere samenhang vertonen met andere feiten
3. het feit kan die samenhang alleen vertonen als degene die het verneemt een zekere voorkennis heeft van de zaak waarbij het feit hoort. 1.6 Massacommunicatie; communicatie die gericht is op het publiek. Iedereen kan van de uitgezonden informatie kennis nemen. Massamedia; technische middelen voor massacommunicatie

Kenmerken massacommunicatie; 1. gericht op publiek
2. niet altijd veel ontvangers
3. (bijna altijd) eenzijdig
4. indirect
5. draagt bij aan openbaarheid
6. openbare communicatie (voor iedereen toegankelijk) 2.1 functies mm voor individu: 1. informatie -> journaal
2. opinie -> talkshow
3. educatie -> schooltv
4. amusement -> soap
mengfunctie; bijv én info én amusement 2.2 functie; elk objectief waarneembaar effect of gevolg van een menselijke activiteit voor een groep mensen of voor de samenleving. functies mm voor samenleving; 1. cultuuroverdracht
2. blikverruiming; kennis maken met andere mensen en andere aspecten van de samenleving
3. informatie algemeen

4. mening uitwisseling
5. info overheid-burger
cultuur; 1. Het geheel van normen, waarden, gewoonten en gebruiken van een volk of een groep. 2. Cultuur is kunst. 2.3 vooroordelen; negatieve oordelen, gebaseerd op gebrek aan kennis. Stereotypen; clichébeelden. 2.4 massamedia speelt een rol bij meningvormingsproces: 1. publieke agenda (deel waarover mensen praten en denken) 2. bepalen hoe er gepraat en gedacht wordt. De media kan onderwerpen in het nieuws brengen waardoor mensen over dit onderwerp gaan denken en discussiëren (vervuiling, kernwapens) 2.6 Media vervullen hun functies niet altijd goed doordat, 1. de meeste media marktgericht zijn
2. bij de media meestal sprake is van eenzijdige communicatie. 3. Voor hun nieuwsvoorziening pers en omroep gedeeltelijk afhankelijk zijn van persbureaus. 3.1 selectieve perceptie: mensen onthouden informatie beter als ze al iets over het onderwerp weten. Ook onthouden mensen iets beter als ze in het onderwerp geïnteresseerd zijn. Selectieve perceptie, normen en waarden en referentiekader spelen rol bij consumenten van de massamedia. 3.2+3.3 door de consument

Selectie laten zich leiden door referentiekader Door de media
Op verschillende niveau’s -> journalisten Persbureau’s selectiecriteria Redacteuren Afhankelijk van het soort medium en doel 3.4 Het nieuws is door verschillende sluizen gegaan voordat het de consument bereikt. Het moet aan verschillende eisen voldoen de selectiecriteria
1. gebeurtenissen moeten uitzonderlijk zijn
2. gebeurtenissen moeten gevolgen hebben voor grotere groepen mensen
3. gebeurtenissen moeten actueel zijn
4. gebeurtenissen moeten van belang zijn voor de doelgroep van het medium
5. het is goed als er over gebeurtenissen gedurende langere tijd kan worden gepubliceerd. 6. Gebeurtenissen moeten gemakkelijk uit te leggen zijn aan het grote publiek
7. In het nieuwsaanbod moet afwisseling zitten. 3.5 Journalistieke normen; journalisten proberen objectieve informatie te geven, maar informatie blijft toch altijd wel gekleurd. Er zijn verschillende normen; 1. informatie die binnenkomt moet worden gecontroleerd
2. ze moeten hoor- en wederhoor toepassen zoveel mogelijk betrokken partijen aan het woord laten. 3. informatie en opinie moeten worden gescheiden
4.1 injectienaaldtheorie; de mens is een tamelijk weerloze passieve spons die kritiekloos informatie opneemt welke de mm aanbieden. Indoctrinatie en manipulatie zijn in deze visie mogelijk
indoctrinatie; het stelselmatig voorschotelen van de zelfde informatie aan mensen, continu een bepaald soort ideeën laten zien tot ze het zelfs geloven. 4.2 tweetrapsmodel -> aanhaaktheorie; mensen sluiten zich aan bij het oordeel van personen die ze betrouwbaar en deskundig achten. De meeste mensen zijn niet in staat of achten zich niet en staat zelf een oordeel te vormen over informatie die via de mm tot hen komt. 4.3 selectieve perceptietheorie; (perceptie=waarneming) objectief waarnemen van info is een illusie. Mensen selecteren info die past bij hun referentiekader. 4.4 agendatheorie; mm bepalen over welke onderwerpen inde maatschappij gedacht wordt. 5.1 pers; alle gedrukte massamedia
omroep; de radio en televisie
marktmechanisme; de wet van vraag en aanbod, het bepaald welke bladen groot worden en welke moeten verdwijnen. De bladen zijn afhankelijk van de winst. 5.2 grondwet; de meest fundamentele wet. De taken van overheid en burger vastgesteld
regels voor mm zijn gebaseerd op; - vrijheid van meningsuiting - vrijheid van godsdienst democratie - vrijheid van levensovertuiging
daarom verschillende meningen bij mm

censuur; het controleren en eventueel verbieden van teksten voordat ze in het openbaar verschijnen. Pluriformiteit; verscheidenheid van de media 6.1 kranten kunnen 6 soorten berichten brengen: - beleidsinformatie; nieuwsfeiten en achtergronden van politieke en maatschappelijke ontwikkelingen. - ‘human interest’; teksten over allerdaagse dingen of juist bijzondere mensen en gebeurtenissen. Het is geen politiek, maar het is om de lezers te vermaken - verstrooiing; hiermee wordt gedoeld op strips, feuilletons(vervolgverhaal), sportberichten enz. - praktische informatie; informatie die van direct praktisch nut voor de lezers is. (weerbericht, kooktip) - opinie; geeft de mening van een krant weer. Individuele redacteuren en medewerkers geven hun mening, opinies ook in cartoons. - Advertenties; adverteerders zijn niet onder de verantwoording van de redactie(krant). Adverteerders kopen ruimte in een krant 6.2 landelijke dagbladen; overal door het land verkocht. Ze geven binnenlands- en buitenlands nieuws. Het binnenlands nieuws is voor hun van nationaal belang. Regionale dagbladen; zij geven juist informatie over de regio, maar ook wel een beetje buitenlands en nationaal nieuws. De bladen zijn meestal ook in de regio te koop. 6.3 Ochtendbladen; brengen het nieuws van de hele vorige dag
Avondblad; brengt in vergelijking met ochtendblad verser nieuws. Waarop het ochtendblad weer met verser nieuws komt in vergelijking met het avondblad van de vorige dag. 6.4 Landelijke kranten zijn te verdelen in; Populaire massakranten: - brengen veel human-interest en verstrooiing - grote foto’s en grote koppen, korte teksten - Telegraaf, AD
Kaderkranten; - de nadruk ligt hierbij op beleidsinformatie - weinig foto’s, kleine koppen en veel tekst - doelgroep = mensen met hoger opleidingsniveau.
6.5 Kranten kunnen ook worden ingedeeld nar politieke en maatschappelijke kleur. Dit vormt de identiteit. Identiteit; het karakter van de krant. -> staat niet voor altijd vast, kan in de loop der jaren veranderen. 6.6 Tijdschriften; gedrukte mm-media die periodiek uit komen. -> verschillende soorten; - vrouwen of damesbladen - mannenbladen - gossip- of roddelbladen - jeugdbladen - omroepbladen - hobbybladen - sprotbladen - vaktijdschriften 6.7 Opiniebladen; hebben tot doel de lezer te informeren over de achtergronden van maatschappelijke, economische, politieke en culturele ontwikkelingen (lijken veel op kaderkranten). Ook een politieke en maatschappelijke identiteit, te herkennen aan opiniegedeelte en selectie van de onderwerpen. Ontstaan doordat de zaterdageditie in de jaren ’80 werd uitgebreid. Steeds meer achtergrondartikelen dus op terrein van opiniebladen. Minder mensen kochten dus naast hun dagblad nog een opinieblad. -> Gevolg; enkele opiniebladen verdwenen. 7.1 marktgerichtheid; rekening houden met de vraag van het publiek (zo groot mogelijk). Inkomsten dagbladen door; - abonnementen - losse nummers - advertenties - vanaf 1969 delen ze ook STER-opbrengsten
Er verdwenen dagbladen door; - ontzuiling - komst tv (de matig geïnteresseerde burger hoefde na tv-journaal niet ook nog eens de krant te lezen) - toen STER-reclame werd ingevoerd, ging er veel reclame naar tv i.p.v. krant. - Advertentie inkomsten werden steeds belangrijker voor de krant. 7.2 Ondanks de problemen bij de pers is het totale aantal lezers van dagbladen niet gedaald, maar gestegen

Persconcentratie; het aantal verschillende dagbladen wordt minder, maar er wordt meer geproduceerd (van minder soorten). Steeds meer uitgevers krijgen een groter deel van de bladenmarkt in handen. Oplagespiraal; geeft verband aan tussen de oplage, de advertentie-inkomsten en de kwaliteit van de bladen. Als een blad minder wordt verkocht, krijgen ze minder adverteerders(geld) Oorzaken persconcentratie: - oplagespiraal - technologische ontwikkelingen
Monopolievorming; sommige uitgeversconcerns hebben bepaalde deelmarkten in handen. 7.3 marktsegmentering; het publiek is steeds meer opgedeeld in verschillende groepen, waardoor afzonderlijke bladen verschenen. (voor elke groep een blad) Hierdoor kwamen er meer bladen. Verklaring; - consument is geïndividualiseerd en welvarend - producent is op zoek naar nieuwe markten - adverteerders willen gespecialiseerde bladen die precies bij hun producten passen. Special-interest bladen; adverteerders willen adverteren bij een blad dat met hun product te maken heeft, bijv. voor voetbalschoenen bij een voetbalblad. 7.4 Uitgeversconcerns zijn gericht op hun voortbestaan en op het maken van winst; - nemen bladen van anderen over - stoten bladen af - zetten nieuwe bladen op
Andere manieren: - proberen de hele bedrijfskolom in handen te krijgen - proberen geheel nieuwe producten in handen te krijgen. Bedrijfskolom; bevat alle activiteiten die nodig zijn om een bepaald soort product bij de klant te brengen. 7.5 directie; verantwoordelijk voor de zakelijke kant
redactie; verantwoordelijk voor de inhoud van een blad
redactiestatuut; hierin is de identiteit van de krant vastgelegd en is de verhouding tussen (hoofd) redactie en directie vastgesteld. De krant is het geestelijk eigendom van de journalisten 8.1 Mediawet; deze wet gaat er van uit dat het Nederlandse omroepbestel en publiek bestel moet zijn. Omroepbestel; de gehele organisatie van de Nederlandse omroep
Kenmerken van het publieke bestel; - het bestel is niet commercieel maar publiek -> het maken van winst is verboden - Het bestel is open -> iedereen die aan de wettelijke voorwaarden voldoet, krijgt zendtijd en financiële steun van de overheid. - Het bestel kent programmatische autonomie

Programmatische autonomie; de zendtijdgemachtigden hebben zelf de volledige vrijheid (overigens binnen de verplichting tot het brengen vaneen totaalprogramma) om hun programma’s te vullen. 8.2 In de mediawet wordt duidelijk omschreven onder welke instellingen de zendtijd in NL verdeeld moet worden. De mediawet onderscheidt de volgende instellingen: 1. omroepverenigingen; verenigingen of stichtingen die vanuit eigen identiteit radio en tv-programma’s brengen (min. Aantal leden) - eigen identiteit: VOO (neutraal, jeugdigen) AVRO, TROS, EO(liberaal) KRO, NCRV (confessioneel, beroepen zich op godsdienst pluriformiteit VARA, VPRO(socialistisch) - totaalprogramma - georganiseerd in stichting/vereniging - min. Aantal leden
2. de Nederlandse omroepstichting (NOS) - samenwerkingsorgaan van de omroepverenigingen - NOB -> faciliteiten en techniek - NPS -> eigen programma’s i.s.m omroepverenigingen. 3. de Stichting Ether Reclame (STER) 4. educatieve omroepinstellingen
5. lokale en regionale omroepinstellingen
merchandisering; de verkoop van artikelen die met de omroepvereniging en haar programma’s samenhangen(T-shirts, cd’s) aspirant-omroep; een nieuwe omroepvereniging, de omroepvereniging hoeft in het begin nog niet zo veel leden te hebben als de andere zenders. De aspirant-omroep moet wel aan de andere voorwaarden voldoen. 8.3 VOO; - neutrale omroep voor jeugdigen - politieke kleur is minder goed vast te stellen
AVRO - neutraal-liberaal - zowel inhoud van de programma’s als de leden zijn in het algemeen rechts
TROS - neutrale omroep voor de normale man - alleen de programma’s hebben een overwegend rechts karakter
KRO - katholiek - in het centrum
VARA - sociaal-democratisch - links
NCRV - protestants-christelijk - in het centrum
EO - protestants-christelijk - rechts

VPRO - progressief en intellectueel - links 8.4 Taken NOS; - de coördinatie van de programma’s van de landelijke omroepverenigingen. - Het vertegenwoordigen van de omroepverenigingen in internationale organisaties en het beschikbaar stellen van programma’s in het buitenland - Het behartigen van gemeenschappelijke belangen van de omroepinstellingen. - Het verzorgen van eigen programma’s over die zaken waaraan andere zendgemachtigden niet voldoende aandacht besteden. De NOB verzorgt de techniek en andere voorzieningen die nodig zijn om de programma’s te maken. Hieronder vallen; - het beheren en exploiteren van alle technische voorzieningen van de nationale omroep, zoals studio’s, gebouwen en apparatuur - het instandhouden en exploiteren van de muziekbibliotheek, de fonotheek, het film- en beeldbandenarchief, de omroeporkesten en koren, enz. 9.1 Verzuiling; de bevolking was verdeeld in streng gescheiden groepen, die we zuilen noemen. - katholieke zuil -> KRO, eigen scholen, volkskrant - protestantse zuil -> NCRV, eigen scholen, trouw - socialistische zuil -> VARA, het parool - algemene zuil -> AVRO, telegraaf, AD
tussen 1900 en 1960 was NL een verzuilde samenleving 9.2 jaren ’60 opkomst televisie -> ontzuiling -> individualisering -> omroepbestel opener; individualisering; iedereen gaat eigen keuzes maken naar eigen voorkeur, niet van de groep. 1967 omroepwet (volledige programmering en pluriformiteit). De zendgemachtigden voor radio en tv zouden moeten voldoen aan een groot aantal regelen, waardor de eigen identiteit van de omroepverenigingen gegarandeerd zou worden. Maar tegelijkertijd zou het bedrijfsleven de gelegenheid krijgen zendtijd te kopen voor reclameboodschappen. Zo zou het reclamebestel open worden. 1988 mediawet -> toegenomen aanbod ten koste van de kwaliteit nadruk op amusement verlies van identiteit vermindering van nationale culturele identiteit 9.3 vervlakking; meer op het totale publiek afstemmen, kwaliteit en identiteit op 2e plaats. Culturen van zuilen vervaagden, daardoor ontstond grote massacultuur met gevolg aanbod steeds eenzijdiger. Vervlakking ook vertrossing genoemd omdat de tros de aanstichter hiervan was. Toen in 1987 gezet door Veronica, richtte zich vooral op jongeren publiek. Verschil publiek-commerciël

Publieke omroep; - niet alleen afhankelijk van reclame-inkomsten - omroeporganisaties moeten totaalprogrammering aanbieden - sponsoring grotendeels verboden. Onafhankelijkheid daardoor meer gewaarborgd. - Marktgerichtheid blijkt steeds meer: -> informatie wordt entertainment (info-tainment) -> sandwich-formule -> populaire programma’s op prime time -> aankoop buitenlandse producties -> samenwerking met andere producenten
Commerciële omroep; - helemaal afhankelijk van reclame-inkomsten - geen totaalprogrammering. Alleen gericht op kijkcijfers - wel sponsoring. Onafhankelijkheid kan onder invloed komen van sponsoren. 9.4 centraal antennesysteem; grote antennes die een hele stad of dorp van radio-en televisiesignalen voorzagen. Huizen werden daarop aangesloten met ondergrondse kabel 9.5 9.6 prime time; tussen 7 en 10 uur ’s avonds, dan wordt er het meeste televisie gekeken
sandwich-formule; minder populaire programma’s worden tussen populaire programma’s geplaatst 9.7 Verruiming van aanbod op tv is het gevolg van de technologische ontwikkelingen. Gevolgen zijn: - de toegenomen kwantiteit kan ten koste gaan van de kwaliteit - om dezelfde reden zou de ideële functie van de publiek omroep kunnen verminderen ten gunste van de amusementsfunctie - de nationale identiteit kan verminderen tengevolge van een toenemend aanbod van buitenlandse programma’s - De nationale culturele eenheid kan verminderen door schaalverkleining. Maar de kwaliteit kan ook verbeteren, iedereen wil de beste programma’s maken 10.1 Het omroepbestel onder druk door: - Ontzuiling (sociaal-culturele invalshoek) - toenemend consumentisme (sociaal-economische invalshoek) - technologische ontwikkelingen: kabel en satelliettv. - Compromiskarakter van de wetgeving: open, maar verzuild (politiek-juridische invalshoek)
10.2 Belangentegenstellingen; - spanning tussen economische groei en uitgangspunten van het mediabeleid - belangentegenstellingen tussen de omroepen - spanning tussen bedrijfsleven versus overheid/deel omroepen en publiek - tegenstelling tussen technologische mogelijkheden en maatschappelijke wenselijkheid - afnemende steun voor omroepbestel versus angst voor vervlakking - verdeeldheid tussen politieke partijen 10.6 voordelen commerciële omroep - omroep goedkoper voor belastingbetaler - marktgerichtheid van omroep wordt vergroot - weinig overheidsbemoeienis met de massamedia
nadelen commerciële omroep - commercie krijgt invloed op programmering - programma-aanbod verschraalt - pluriformiteit verdwijnt; publieke omroep komt onder druk - commerciële tv is niet goedkoper
Duaal bestel: commerciële omroepen en staatsomroepen bestaan naast elkaar. MA Multiculturele samenleving Hoofdstuk 2 2.3 Wat is de multiculturele samenleving Nederland is een multiculturele of multi-etnische samenleving; - je kunt duidelijk merken dat er in ons land bevolkingsgroepen met verschillende culturen, verschillende etnische groepen naast elkaar leven. Etnische groep; - een groep mensen die zichzelf ziet als een aparte groep en die ook door anderen als een aparte groep worden beschouwd op grond van hun etniciteit. Etniciteit; - de culturele kenmerken en gedragingen van een groep mensen die van generatie op generatie worden overgedragen - (religie, taal, kleding, omgangsvormen, waarden/normen enz) migratie; - verhuizen van het ene naar het andere land 2.4 Spraakverwarring Autochtoon; - een inwoner van ons land die hier zijn wortels heeft. Al generaties lang woont zijn familie hier. Vreemdeling/buitenlander; - een bezoeker van ons land die niet de Nlse nationaliteit heeft. (toeristen, asielzoekers, arbeiders, studenten) Allochtoon; - iemand die zich op grond van ras of andere duidelijke kenmerken onderscheidt van de oorspronkelijke inwoners van een land. Gastarbeiders; - mensen die door het bedrijfsleven in samenwerking met de overheid uit de landen rond de Middellandse Zee naar NL gehaald zijn om hier te komen werken. (Spanjaarden, Italianen, Grieken, turken en Marokkanen wel --- Duitsers, Engelsen en belgen niet) Etnische groep; - zie 2.3 - bestaan vaak uit allochtonen

Minderheden; - Groepen in de samenleving die zich onderscheiden van de meerderheid van de bevolking doordat ze op een of andere manier zijn achtergesteld. - (ook homo’s, gereformeerden, fulltime werkende vrouwen en huismannen kunnen minderheden zijn) 2.5 Nieuwe sociale en politieke vraagstukken Minderheidsvorming; - doordat groepen langere tijd slechts beperkte toegang hebben tot materiële en immateriële zaken als macht, welvaart, welzijn, status en respect, ontstaat er minderheidsvorming. Minderheidsvorming leidt tot twee belangrijke sociale en politieke vragen; - Op welke manier moet er een optimale verhouding tussen de verschillende groepen en culturen in één samenleving worden bereikt en discriminatie worden bestreden? - Hoe kan het probleem van de sociale ongelijkheid worden aangepakt? Minderheidsbeleid; - Beleid gericht op de verbetering van de sociaal-economische en sociaal-culturele positie van de etnische minderheden. Vreemdelingenbeleid; - beleid gericht op de toelating van vreemdelingen in ons land
Aanwezigheid van verschillende groepen in ons land brengen negatieve maar ook positieve ontwikkelingen met zich mee. -> negatief - zie minderhedenbeleid en vreemdelingenbeleid -> positief - er zijn ook allochtonen die zich volledig hebben ingeburgerd, met behoud van hun eigen cultuur, en die posities veroverd hebben net zo hoog als autochtone burgers. - Migratie heeft problemen in onze samenleving opgelost en heeft de gehele samenleving op tal van punten verrijkt. (minder werkloosheid door gastarbeidersbetere welvaart) (eetcultuur is verrijkt) Hoofdstuk 3 Waarom zijn er vreemdelingen in Nederland? 3.3 Een historische benadering Door de eeuwen heen zijn er altijd al buitenlanders in NL geweest. Vaak mensen die omwillen van godsdienstige of politieke redenen een toevlucht zochten in ons land dat bekend stond om zijn tolerante houding t.o.v. andersdenkenden. Volgens historici was die tolerantie alleen vanuit eigenbelang van Nederlanders
13e eeuw: joden waren de enige bij wie je geld kon lenen. 1585: veel belgen vluchtten naar Nederland (A’dam) na inval van Spanje. Deze vluchtelingen gaven de belangrijkste impulsen tot de ontwikkelingen van de Noordelijke Nederlanden in de Gouden Eeuw. 1685: Edict van Nantes 50.000 vluchtelingen uit frankrijk naar NL zorgden ervoor dat tal van bedrijven tot grote bloei kwamen. De migratie is steeds in golfbewegingen verlopen
Begin 17e eeuw: veel Portugese joden
1635-1800: nog eens 20.000 uit Midden- en Oost-Europa
19e eeuw: veel Duitsers
NA WO2 nam migratie toe. Het migratiesaldo bleef negatief omdat veel Nederlanders naar Canada, Australië en de Verenigde Staten vertrokken
Migratiesaldo: - het verschil tussen mensen die naar ons land immigreren en vanuit ons land emigreren). Na 1960 migratiesaldo weer positief 3.4 Gevolgen van de migratie De meeste buitenlanders assimileerden binnen enkele generaties. Assimilatie; - het opgaan in de autochtone bevolking
positieve gevolgen: - In het verleden gaven de nieuwkomers vaak impulsen aan de ontwikkeling van onze wetenschap, de handel en nijverheid. - Ook in deze tijd gaat de samenleving ‘kleurrijker’ worden gepaard met nieuwe impulsen op cultureel gebied. Zo is in de muziek, de mode en de literatuur en op het gebied van sport en de eetcultuur de invloed van de allochtonen op onze samenleving duidelijk zichtbaar. Negatieve gevolgen; - discriminatie - problemen met huisvesting - onderwijs - botsende cultuurverschillen - als gevolg van dit alles; opkomst van extreem rechtse groeperingen 3.5 Waarom migreren mensen? Mensen verlaten hun land, hun familie en hun bezittingen niet zomaar. Zij realiseren zich dat ze in hun nieuwe woonplaats te maken krijgen met aanpassingsproblemen omdat ze geconfronteerd worden met een vreemde taal en cultuur, omdat ze ‘ontworteld’ raken. Migratiemotieven kunnen we vinden in; -> de ecologische en economische situatie - geen bestaansmogelijkheden in eigen land -> ecologische factoren -> woestijnen zonder water. - Economische factoren -> geen werk in eigen land -> politieke situatie; - in veel landen worden mensen vervolgd omwille van politieke of godsdienstige redenen -> persoonlijke situatie; - gezinsvorming of – hereniging
Bij alle migratiemotieven kunnen zowel push- als pullfactoren een belangrijke rol spelen. Pushfactoren; - factoren in het land van de migrant die hem ertoe brengen naar elders te reizen
Pullfactoren; - factoren in het migratieland, die mensen van buiten aantrekken
Geen van de migratiemotieven is nieuw. Wel zijn migratiemogelijkheden vergroot door - - - moderne massamedia -> in hele wereld informatie over mogelijkheden die westerse landen aan migranten te bieden hebben. - Moderne vervoermiddelen
Global village; - 3.6 De belangrijkste groepen migranten in Nederland Na WO2 veel; -> Indische Nederlanders - in Indonesië woonde sinds de tijd van de VOC veel Nederlanders. Toen Soekarno na felle strijd met het Nederlandse leger uiteindelijk de onafhankelijkheid van zijn land verwierf, voelden veel Nederlanders zich erg onzeker over hun lot. De meesten van hen besloten toen naar Nederland terug te keren. -> Molukkers - veel Molukse mannen maakten deel uit van het Koninklijk Nederlands-Indische Leger dat felle strijd geleverd had tegen de Indonesische onafhankelijkheidsstrijders van Soekarno. De Nederlandse regering had haar Molukse soldaten een zelfstandige republiek beloofd. Dit lukte niet. De Nederlandse regering koos er toen voor om de Molukse militairen dienst te laten nemen in de Nederlandse Landmacht en hen met hun gezinnen naar Nederland te brengen om hen daar te demobiliseren. -> Surinamers - In de jaren 50 en 60 kwamen veel surinamers uit de ‘betere’ milieus naar NL voor hun studie. Suriname had geen eigen universiteiten en hogescholen. Naarmate het tijdstip van de onafhankelijkheid (1975) naderde, namen de spanningen in Suriname toe. -> veel vluchtelingen naar NL. -> Antillianen - vooral studenten die studie voltooiden en weer teruggingen, maar toen in de jaren 70 de werkgelegenheid op de Antillen afnam, kwamen er ook werkzoekende naar ons land. 3.7 De groei van de etnische groepen in ons land Het is moeilijk met zekerheid te voorspellen of het aantal leden van allochtone groeperingen in de toekomst nog verder zal stijgen. Of er groei of daling zal zijn is afhankelijk van verschillende factoren; - Op dit moment kunnen we constateren dat er in de gezinnen van etnische groepen gemiddeld meer kinderen geboren worden dan in Nederlandse gezinnen. Wellicht zal de gezinsgrootte van allochtonen steeds meer gaan lijken op de van de autochtone Nederlanders - De gezinshervorming is sterk aan het afnemen - Gezinsvorming, d.w.z. het naar NL over laten komen van huwelijkspartners komt nog steeds voor. - Van belang is de leeftijdssamenstelling van de etnische groepen. Nu zijn er relatief veel jongeren die allemaal gezinnen gaan vormen - Er zijn steeds nieuwe brandhaarden op de wereld die zorgen voor nieuwe stromen van vluchtelingen - Op dit moment is er een relatief geringe retourmigratie. De gastarbeiders van de eerste generatie zijn inmiddels aan hun pensionering toe. Enkelen van hen zullen er wellicht voor kiezen terug te gaan naar hun moederland. Ook huidige werkloosheid kan allochtonen stimuleren terug te keren. Hoofdstuk 4 Verblijfstitels voor vreemdelingen. 4.3 De buitenlander en de wet Elke buitenlander die Nederland wil bezoeken, wordt geconfronteerd met de wet waarin staat onder welke voorwaarden en voor welke periode hij ons land mag bezoeken. In bepaalde situaties moet iedereen zich in NL kunnen legitimeren met officiële papieren. Aan buitenlanders van buiten de EU en VS worden behalve het bij zich hebben van papieren (paspoort en visum), ook toelatingseisen gesteld. (ze moeten over voldoende geld beschikken om verblijf en terugreis te kunnen betalen). -> iedereen in NL moet beschikken over verblijfstitel. Verblijfstitel; - een door de overheid erkende reden of afgegeven vergunning voor verblijf in ons land. 4.4 Wie is Nederlander? Het Nederlanderschap kan op verschillende wijzen verkregen worden: - door geboorte uit een Nederlandse vader en moeder. - Door geboorte als ‘derdegeneratiekind’. Bijv. kleinkinderen van gastarbeiders en vluchtelingen. - Door gebruik te maken van de optieregeling. Geldt voor personen tussen 18-25. Zij kunnen door aflegging van verklaring Nederlander worden. Bijv. kinderen van gastarbeiders en vluchtelingen - Door naturalisatie. Naturalisatie; - Een meerderjarige die hier tenminste 5 jaar heeft gewoond, die voldoende is ingeburgerd, geen crimineel verleden heeft en wel een geldige verblijfstitel heeft, kan een verzoek indienen bij om genaturaliseerd te worden. 4.5 Uitgangspunten voor het vreemdelingenbeleid. De wetgeving die de verblijfstitels voor vreemdelingen regelt, heeft zijn fundamenten in enkele belangrijke internationale regelingen zoals: - de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) - Europese Verklaring van de Rechten van de Mens (EVRM) - En het Vluchtelingenverdrag van Genève (VVG) Daarnaast vinden we enkele fundamenten in de grondwet. Fundamenten; - De UVRM is ondertekend door bijna alle landen van de wereld in 1948. De verklaring houdt een groot aantal rechten in die voor alle mensen gegarandeerd zouden moeten worden door hun regeringen. De ondertekenaars hebben dus ook afgesproken dat ze mensen die vervolgd worden, asiel zullen verlenen - De verklaring van de EVRM werd in Rome, in 1951 -> verdrag van Rome, door een groot aantal West-Europese landen ondertekend. O.a. recht op gezinsleven - Het VVG is in 1951 ondertekend door een groot aantal landen. Belangrijk: de definitie van wat we onder een vluchteling moeten verstaan. - Ook onze eigen grondwet, het fundament voor de gehele Nederlandse wetgeving, bevat opmerkingen die van belang zijn als het gaat om de vreemdeling in NL. Het bevat een discriminatieverbod op alle mensen in NL of ze nu wel of geen Nederlander zijn 4.6 Verblijfstitels voor vreemdelingen. Verdrag van Schengen; - regelt vrij verkeer en vestiging van personen binnen de EU
Belangrijkste verblijfstitels; -> Toeristen - Met of zonder visum: drie maanden -> Inwoners van EU: - Onbeperkt als ze over voldoende geld beschikken en hier willen wonen en werken. Alle anderen: -> verblijfsvergunning: - duur: een jaar, kan jaarlijks verlengd worden. - Voor: studie, werk, gezinshereniging of – vorming -> Vergunning tot vestiging; - duur: onbeperkt - voor: iedereen die heer al vijf jaar heeft gewoond en over voldoende middelen van bestaan beschikt. -> verblijf als vluchteling: - A-status: duur onbeperkt - C-status: duur beperkt tot het in land van herkomst weet goed gaat - gedoogstatus: tot de situatie in het land van herkomst is verbeterd -> verblijf als gezinslid: - duur: onbeperkt - voor: achtergebleven gezinslid van een in Nederland verblijvend iemand die over voldoende middelen beschikt om het gezinslid te onderhouden. A-status; - onbeperkte verblijfsmogelijkheid
C-status; - een tijdelijke vergunning tot verblijf, in afwachting van de ontwikkelingen in het land van herkomst. 4.7 Illegalen. Illegalen; - buitenlanders zonder verblijfstitel
ze verwachten in ons land een beter bestaan. In het verleden is het vaak voorgekomen dat werkgevers illegalen in dienst namen: - lage lonen - geen premies betalen Illegalen hebben in principe geen rechten. -> kunnen geen beroep doen op overheidsvoorzieningen als bijstand, huursubsidie. 4.8 argumenten voor en tegen voorstanders van een ruimere toelating van asielzoekers zullen de volgende argumenten aanvoeren: - de grote ongelijkheid in de wereld. De rijkdom van de westerse wereld is voor een groot deel gebaseerd op grondstoffen die we uit de derde wereld hebben gehaald. - Het toenemende geweld in de wereld. - Internationale afspraken. We moeten deze afspraken nakomen. - Het recht van gezinshervorming. Daar moeten we ons aan houden. - De werkgelegenheid in bepaalde sectoren. Veel bedrijven zouden failliet gaan zonder buitenlanders - Je mag je eigen (economische) problemen niet ten koste laten gaan van asielzoekers. Onze financiële problemen zijn niet zo groot dat we vluchtelingen geen hulp zouden kunnen bieden. Tegenstanders zouden zeggen dat: - de kosten van het asielbeleid te hoog worden - er geen werk en woonruimte is voor asielzoekers - de ‘Nederlandse cultuur’ bedreigd zou worden Hoofdstuk 5 Cultuurverschillen in de samenleving 5.3 Wat is cultuur Cultuur; - kunst met een grote K - De totale leefwijze van een groep zoals die tot uiting komt in de waarden en normen, de gewoontes, regels, tradities, rituelen, symbolen en kunst. Culturen zijn altijd relatief -> ze passen zich voortdurend aan aan de omstandigheden van dat moment. Acculturatie: - Het verschijnsel dat je eigen cultuur verandert onder invloed van het contact met andere culturen. Socialisatieproces; - mensen leren voortdurend zich aan te passen aan hun omgeving
Internalisatie; - Het verschijnsel dat mensen denken dat ze eigen keuzes maken terwijl ze slechts doen wat in hun groep het meest logisch is. 5.4 Dominante cultuur en subcultuur Dominante cultuur; - de cultuur die de meeste invloed op de samenleving heeft
Subcultuur; - groepen in een samenleving die uit verzet tegen de elementen van de dominante cultuur andere accenten leggen, subculturen
Positiegedrag; - je op de juiste manier – behorende bij jou positie in de groep – gedragen 5.5 Functies van cultuur in de samenleving cultuur kent drie dimensies: 1. De ideële dimensie; - Die elementen die niet tastbaar zijn zoals waarden, de ideeën over mens- en samenleving, de godsdienstige opvattingen. - Bijv. de wijze waarop er over seks gepraat wordt binnen een cultuur
2. De normerende dimensie; - Op grond van de eerder genoemde ideeën ontstaan gewoontes en worden normen, wetten en strafbepalingen gemaakt. - Bijv. neuspeuteren mag niet in Turkije
3. De materiële dimensie (het verwezenlijken in praktijk) - Kunst. In de beeldende kunst, de muziek, de literatuur en de architectuur worden de ideeën en normen over wat mooi en functioneel is weergegeven. - Bijv. Turkse kunst is heel anders dan westerse kunst. Functies van cultuur; -> Het geven van een gedragsregulerend kader. - Daardoor weten we wat goed en slecht is. -> Cultuur geeft gedragsnormen aan. - Hierdoor weten mensen hoe ze zich tegenover elkaar moeten gedragen. -> Cultuur legt beperkingen op aan het gedrag van mensen -> Cultuur geeft mensen de mogelijkheid zich ergens mee te identificeren. -> Cultuur heeft een communicatiefunctie. - Zorgt ervoor dat mensen kunnen communiceren. Deviant gedrag; - afwijkend gedrag
Sociale controle; - Hoofdstuk 6 Problemen door cultuurverschillen. 6.3 Negatieve beeldvorming Sociale categorisatie; - Het indelen van mensen in groepen. Stereotypering; - Een gegeneraliseerde en vereenvoudigde beeldvorming over het gedrag en de mentaliteit van leden van een andere groep. Etnocentrisme; - Het verschijnsel dat mensen uit andere culturen vaak als minderwaardig worden gezien. 6.4 Hoe ontstaat negatieve beeldvorming? Een aantal oorzaken heeft met de persoonlijke omstandigheden van mensen te maken; -> Socialisatieproces. - Als je opgegroeid bent in een milieu waarin weinig nagedacht werd en veel in stereotiepe beelden werd gedacht, dan zul je de neiging hebben zelf ook zo te gaan denken. -> Behoefte aan het creëren van een eigen positieve identiteit speelt rol. - Iedereen behoort wel tot een bepaalde groep. Niemand wil zichzelf negatief afschilderen. Positief beeld van jezelf kun je krijgen door de groep waarvan je deel uitmaakt, gunstig af te laten steken ten opzichte van andere groepen. -> Angst voor het onbekende. - Iets wat vreemd is en van buiten komt, kan bedreigend zijn als daardoor je eigen waarden en normen, je eigen zekerheden, ter discussie gesteld kunnen worden. -> Het verdwijnen van de vanzelfsprekendheid van de eigen cultuur. - Veel mensen op de wereld blijken anders te leven dan we gewend zijn. Daardoor ontstaat er een onzekerheid over de eigen leefwijze. -> Mensen gaan zich juist verzetten tegen het vreemde om daardoor de eigen zekerheden overeind te houden. -> Ook de maatschappelijke situatie kan negatieve beeldvorming in de hand werken. - Vaak factoren van sociaal-economische aard. Schuld van werkloosheid, verlagen van de uitkeringen en de hoge belasting- en premiedruk wordt vaak bij minderheidsgroeperingen gelegd. - Ook het feit dat veel leden van etnische minderheden op sociaal-economisch gebied een achterstand hebben op de autochtone bevolking, draagt bij aan negatieve beeldvorming. Xenofobie; - angst voor het vreemde of voor de vreemdeling 6.5 Gevolgen van negatieve beeldvorming Gevolg negatieve beeldvorming; - Ontstaan van vooroordelen -> leiden gemakkelijk tot discriminatie en racisme. Vooroordelen; - Mening over anderen die niet is gebaseerd op feiten en kennis, maar op basis van stereotypering. Discriminatie; - Het onterecht verschillend (of juist gelijk) behandelen van personen of groepen. - Je discrimineert als je (groeps)kenmerken die in een bepaalde situatie niet relevant zijn, wel laat tellen (huidskleur, ras of afkomst) - je kunt ook discrimineren door in bepaalde situaties geen rekening te houden met verschillen die op dat moment wel relevant zijn (buurtfeest met picknick tijdens Ramadan) Institutionele discriminatie; - Soms zijn regelingen – bewust of onbewust – zo gemaakt dat ze bepaalde bevolkingsgroepen systematisch minder kansen geven. Racisme; - Discriminatie gekoppeld aan het uiterlijk en met name aan de huidskleur van mensen. Nieuw racisme; - De opvatting dat binnen één samenleving verschillende culturen niet met elkaar kunnen samenleven of dat de ene cultuur er als minderwaardig aan de andere cultuur wordt beschouwd. Discriminatie leidt vaak tot achterstand -> achterstand leidt tot nieuwe negatieve beeldvorming. Self-fulfilling prophecy gaat werken; - Oorzaak en gevolg lopen in elkaar over en zijn nauwelijks van elkaar te onderscheiden. Mogelijke gevolgen (oorzaken van nieuwe negatieve beeldvorming); -> minder kans op de arbeidsmarkt en woningmarkt - Daardoor kan de sociale ongelijkheid t.o.v. autochtonen vergroot worden. -> De ontstaan van het gevoel gekwetst en bedreigd te worden. - Dit komt tot uiting in het opzetten van eigen organisaties (scholen, belangenorganisaties). Dit leidt tot het ontstaan van spanningen tussen bevolkingsgroepen. Sociale onderklasse; - 6.6 Positieverwerving en positietoedeling De cultuur van de etnische groepen wordt duidelijk ondergeschikt geacht aan die van de autochtone groepen. Een ondergeschikte culturele positie hangt nauw samen met een ondergeschikte maatschappelijke positie. Twee soorten oorzaken voor de ongelijkwaardige positie. -> 1e categorie heeft te maken met factoren aan de kant van de samenleving -> positietoewijzing -> 2e soort heeft te maken met factoren aan de kant van de etnische minderheden -> positieverwerving. Positietoewijzing; - de samenleving zorgt ervoor dat elke groep zijn plaats toegewezen krijgt
Positieverwerving; - De minderheden zorgen ervoor dat ze een bepaalde plaats in de samenleving verwerven. Zowel in proces van positietoewijzing als in proces van positieverwerving kunnen individuen, particuliere organisaties en overheid een belangrijke rol spelen. In proces van positieverwijzing gaat er vooral om de wijze waarop overheid, organisaties en individuen de verschillen in tussen de etnische groepen in de samenleving benadrukken of overdrijven. Discriminatie is vaak een gevolg van het benadrukken van verschillen. In het proces van positieverwerving speelt de etnische groep zelf de hoofdrol. Het gaat hier om de houding van de groep zelf in het benadrukken van de verschillen met de autochtone bevolking. In hoeverre wil die de eigen identiteit blijven benadrukken en zichzelf als aparte groep blijven zien. Goede oplossingen voor problemen van de multiculturele samenleving kunnen slechts van 2 kanten komen. Er zal gekeken moeten worden naar proces van positietoewijzing én naar het proces van positieverwerving. Hoofdstuk 7 Denken over cultuurverschillen 7.3 Een extreme visie Er zijn ook mensen die zich blijven verzetten tegen de multiculturele samenleving. Rechts-extremistische partijen (Centrum-Democraten (CD) en Centrumpartij (CP)) Hun uitgangspunt: - de ongelijkwaardigheid van verschillende culturen. Omdat culturen ongelijkwaardig zijn kun je ze beter niet met elkaar in hetzelfde land laten wonen - Terugkeer van vreemdelingen naar land van herkomst wordt gestimuleerd. - Volgens hun zijn de buitenlanders de schuld van alle ellende. (woningnood, werkloosheid, stijgende criminaliteit) 7.4 Beoordelen van cultuurverschillen Je kunt ook op andere manieren naar cultuurverschillen kijken. Uitgangspunt is dan: - Moet je als autochtoon alles van andere culturen tolereren of niet? Twee verschillende visies: -> Cultureel relativisme; - Propageert een volstrekt onbevangen kijk op andere culturen. Aanhangers van deze visie stellen dat we vaak de fout maken andere culturen te bekijken met onze eigen westerse bril. Zij wijzen erop dat ook onze waarden en normen relatief zijn. We moeten ons proberen in te leven in andere culturen. - We moeten het gedrag van een ander vanuit zijn eigen cultuur leren begrijpen en tolereren. -> Universalisme; - Verzet zich tegen de enorme tolerantie. Gaat ervan uit dat er wel algemene waarden zijn die voor iedereen zouden moeten gelden, ongeacht de cultuur waarvan men deel uitmaakt. - Universalisten zullen vaak teruggrijpen op de waarde die ten grondslag lagen aan de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. 7.5 Samenlevingsmodellen Er zijn 4 ‘ideaaltypische’ modellen denkbaar: -> Segregatiemodel; - Gaat uit van een duidelijk fysieke en sociale scheiding van etnische minderheden van de dominante groep. (apartheid in Zuid-Afrika) -> Multiculturele samenleving; - Verschillende etnische groepen krijgen gelijke toegang tot het sociale, economische en politieke leven. Verschillende culturen worden als gelijkwaardig aan elkaar beschouwd. De verschillende groepen kunnen naast elkaar blijven leven met behoud van hun eigen cultuur. -> assimilatiemodel: - De nieuwkomers moeten de cultuur van de dominante groep volledig overnemen. - Het assimileren gaat sneller als het kleine groepjes mensen zijn die niet bij elkaar wonen. Kinderen van vreemdelingen assimileren sneller  melting pot: - Etnische groepen versmelten binnen een staat cultureel en fysiek tot een nieuwe bevolkingsgroep. Er ontstaat als het ware één nieuwe cultuur gebaseerd op allerlei oude culturen. - Integratie:

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.